00629450002

00629450002

N I V E A U 3 SERV ICE APPARATUUR EN INSTALLAT I ES

Basisdocument

Uitstroom Service monteur werktuigbouw [Crebo 94324]

N I V E A U 3 SERV ICE APPARATUUR EN INSTALLAT I ES

Basisdocument Projecttaakgestuurd Leren

Uitstroom servicemonteur werktuigbouw (Crebo 94324)

69372967 Bestelnummer 00629450002

Deze uitgave is gerealiseerd onder verantwoor- delijkheid van Stichting Consortium Beroepsonderwijs. Direct en managementteam P. Foppen en L. Fine, B. Huijberts, M. Pelgrum De volgende docenten hebben meegewerkt aan de totstandkoming van dit Basisdocument A. Brok en T. Zuijderduin Ontwikkelteamleider W. van Dijk Redactie M. Brok en W. van Dijk Omslag/Lay-out Studio Blanche Foto's/figuren W. van Dijk, E. Baron Stichting Consortium Beroepsonderwijs Ondanks alle inspanningen is het mogelijk dat Stichting Consortium Beroepsonderwijs niet alle copyrights van de in de uitgave opgenomen illustraties geregeld heeft. Degene die meent alsnog rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met de Stichting. © 2009 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, namelijk elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande toestemming van Stichting Consortium Beroepsonderwijs. ie

1

INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .4

2

PROJECTTAAKGESTUURD LEREN (PGL) . . . . .7

3

DE ORGANISATIE VAN PGL . . . . . . . . . . . . . .12

4

MIJN BEROEP: SERVICEMONTEUR WERKTUIGBOUW . . . . . . .17

5

BEOORDELEN EN TERUGKIJKEN . . . . . . . . . .23

6

NEDERLANDS EN MODERNE VREEMDE TALEN (MVT) . . . . . . . .34

7

LEREN, LOOPBAAN EN BURGERSCHAP . . . . .44

BIJLAGE 1 ALFABETISCHE WOORDENLIJST

BASISDOCUMENT PROJECTTAKEN. . . . . . . . .47

BIJLAGE 2 PROCES-COMPETENTIE-MATRIX

SERVICEMONTEUR WERKTUIGBOUW . . . . . . .49

BIJLAGE 3 LEREN, LOOPBAAN EN BURGERSCHAP . . . . . .60

1 INLEIDING

Beste leerling,

De bedoeling van dit Basisdocument is dat je zelf zoveel mogelijk informatie kunt vinden over: • Hoe PGL (Projecttaakgestuurd Leren) werkt • De opbouw van een projecttaak in 4 stappen • Wat er van jou verwacht wordt: praktisch en theoretisch • Hoe je beoordeeld gaat worden • Wat de betekenis is van de begrippen die je bij PGL tegenkomt Je hebt voor een technische beroepsopleiding gekozen op niveau 3. Je wilt wel leren, maar voornamelijk als het met je werk te maken heeft. Projecttaak G estuurd L eren ( PGL ) sluit aan bij deze wens. Want bij PGL staan projecttaken centraal. Projecttaken zijn leer- en werktaken die gericht zijn op de dagelijkse praktijk van jouw werk. Je gaat projecttaken uitvoeren aan de hand van vier vaste stappen. Deze stappen geven structuur aan en wijzen je de weg. Het is een aantrekkelijke manier van leren, omdat er een directe verbinding is tussen de theorie en de praktijk in de vakopleiding. Bij PGL krijg je niet alleen te maken met praktische vakkennis, zoals het lezen van tekeningen en schema’s of het gebruik van gereedschappen. Het gaat ook om algemene vaardigheden, zoals oplossen. De mix van vakkennis, vaardigheden en werkhouding zijn je competenties.

Werkgevers vinden deze competenties belangrijk, vooral jouw werkhouding en je sociale vaardigheden (hoe je met anderen omgaat). Je krijgt deze competenties door onder andere veel in groepen te werken. Je leert veel van elkaar door samen over de projecttaken na te denken en oplossingen te vinden. Deze manier van leren kan een goede steun zijn bij je verdere ontwikkeling. In je vak en in de maatschappij. Die steun zal je goed kunnen gebruiken in de toekomst, want werken in deze wereld verandert snel. Jij zult die ontwikkelingen moeten kunnen bijhouden.

Kortom PGL… • Is een praktische manier van leren. • Geeft structuur aan je opleiding. • Sluit aan bij de vraag van het bedrijfsleven naar competenties van werknemers. • Bereidt je voor op een baan als vakman, waarin je bij moet blijven. • Laat je overzichtelijk in de praktijk leren.

5

• Bevordert samengaan van theoretische en praktische kennis op een overzichtelijke manier.

In dit Basisdocument vind je alle informatie die je nodig hebt om zelf en met je projectgroep aan je projecttaken te werken. Gebruik dit document vooral wanneer je meer achtergrondinformatie nodig hebt.

Veel succes met je opleiding!

6

2 PROJECTTAAKGESTUURD LEREN (PGL)

2.1 Projecttaken

Bij PGL draait alles om de projecttaak.

Een projecttaak is:

Een afgeronde combinatie van werkzaamheden die zich voordoet in de praktijk.

Voorbeelden zijn: • het installeren van een cv-installatie in een woning • het opleveren van een installatie in een utiliteit • het uitvoeren van reparaties en APK aan een auto • het aanpassen van een leidingsysteem in een fabriekshal Met een projecttaak ben je meestal een aantal weken bezig. In je opleiding voer je 5 tot 10 projecttaken uit. Je kunt op school en in het leerbedrijf aan de projecttaken werken. Bij een BOL 1) - of BBL 2) -opleiding is de verhouding tussen leren op school en in het bedrijf verschillend. Bij de eerste taken krijg je nog veel begeleiding. De laatste projecttaken voer je zelfstandig uit.

1) BOL-opleiding: de leerlingen hebben een stageovereenkomst 2) BBL-opleiding: de leerlingen hebben een arbeidsovereenkomst

7

2.2 Vier stappen

Bij het PGL doorloop je vier stappen. Het is een systematisch gestructureerde manier om een projecttaak uit te voeren.

Stap 1: Oriëntatie Stap 2: Planning en voorbereiding Stap 3: Uitvoering en controle Stap 4: Oplevering en evaluatie

Van elke stap verzamel je bewijzen (in te leveren resultaten), die in je portfolio komen. Je zorgt zelf voor de samenstelling van je portfolio. In elke projecttaak is een tabel opgenomen waarin staat welke producten bij welke stap horen.

De vier stappen van PGL

Elke stap bespreek je met je begeleider. Pas wanneer je begeleider deze stap als goed beoordeelt, mag je doorgaan met de volgende.

8

2.2.1 Stap 1: Oriëntatie

In deze fase ga je je oriënteren op de opdracht.

Je gaat onder andere onderzoeken welke eisen aan de op te leveren producten worden gesteld. Ook ga je nadenken over hoe je tot de producten komt. In deze fasen komen verschillende soorten vragen bij je op: • Productanalyse: Wat is de opdracht, wat is het probleem? • Leren: Wat ga ik hier leren, welke competenties ga ik hiermee ontwikkelen? • Vakmatig: Welke prestaties en resultaten (beroepsproducten) moeten worden opgeleverd? • Attitude: Hoe verloopt de samenwerking? Welk proces doorlopen we als groep en als individu? Aan het einde van deze oriëntatiefase wordt jouw verslag beoordeeld door je begeleider. Je krijgt dan een Go of No-Go.

9

2.2.2 Stap 2: Planning en voorbereiding

In deze stap ga je je werkzaamheden plannen en voorbereiden.

Het is nu duidelijk wat de opdracht inhoudt. In deze stap ga je de opdracht omzetten in een activiteitenplan. In dit activiteitenplan wordt onder andere het overzicht verwerkt van de competenties waaraan gewerkt wordt. Welke kennis en vaardigheden heb je nodig voor dit plan? Welke nieuwe kennis moet je waar en hoe gaan verwerven, en wanneer moet je nieuwe vaardigheden oefenen? Hoe verhoudt zich dit met je persoonlijke leerstijl? Ten behoeve van deze fase wordt een format ontwikkeld waarin de voorgenomen acties en planning kunnen worden weergegeven (digitaal portfolio). Je weet nu wat je moet gaan doen voor de uitvoering van de opdracht. De resultaten neem je op in je portfolio (verzameldossier). Als het nodig is, zoek je extra informatie op en kun je met je begeleider overleggen over de beste aanpak. Aan het einde ga je je eigen product onderwerpen aan een kritische controle. Hierbij moet je evaluerende vragen kunnen beantwoorden over het doorlopen leerproces. Bijvoorbeeld: voldoet het product aan de gestelde eisen; hoe controleer je dat; welk proces heb je doorlopen en wat voor procedures zijn er gebruikt? Is de klant tevreden? Tijdens de laatste stap gaan we beoordelen en evalueren. We gaan terugkijken HOE je het werk hebt gedaan en WAT je hebt gedaan. Jullie gaan het resultaat van de opdracht aan de werkgever (projectbegeleider / vakdocent) presenteren. Je laat zien wat je gedaan hebt. Verder geef je aan HOE je tot dit resultaat bent gekomen. Vragen over het eigen leerproces komen aan bod. Welke competenties zijn ontwikkeld en op welke manier? Welke werkwijze past bij jou? Wat ging er goed of niet zo goed? Wat zou je een volgende keer veranderen? Deze evaluatie wordt vastgelegd in je POP.

2.2.3 Stap 3: Uitvoering en controle

2.2.4 Stap 4: Oplevering en evaluatie

10

De presentatie van WAT je gedaan hebt, kan apart van een presentatie HOE je het gedaan hebt. Een samenvatting van dit gesprek wordt vastgelegd in je POP. Je legt tevens vast welke competenties je moet ontwikkelen in de volgende projecttaak. Tenslotte moet het formulier, waarop je de gewerkte uren verantwoordt, nog ondertekend worden.

11

3 DE ORGANISATIE VAN PGL

3.1 Persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) en activiteitenplan

POP Bij aanmelding krijg je een intakegesprek. Daarbij stel je een Persoonlijk Ontwikkelings Plan (POP) op. Met het POP maak je een planning voor je gehele opleiding en je verdere loopbaan. Je onderzoekt en beschrijft hoe het gaat met: • je opleiding en met je werk • je toekomstplannen voor je verdere loopbaan • je plannen om nieuwe dingen te doen en te leren Activiteitenplan Je gebruikt een activiteitenplan om de opdrachten van de projecttaak te plannen. In het activiteitenplan schrijf je ook op welke (algemene) competenties je bij deze projecttaak gaat ontwikkelen. De resultaten van de projecttaken neem je op in jouw persoonlijk portfolio. Een portfolio is een verzamelmap voor bewijsstukken van beoordelingen. Het portfolio kun je op papier of digitaal bijhouden. Op school krijg je daar meer informatie over. In het portfolio komen: • de opgeleverde producten van je projecttaak • de beoordelingen en de resultaten van de stappen • het verslag van het terugkijkgesprek • de verbeterpunten Als je naar een ander bedrijf gaat of van opleiding verandert, gaat het portfolio mee. Zo kun je altijd laten zien wat je al beheerst en wat je tot nu toe gedaan hebt. Na het succesvol doorlopen van alle projecttaken volgt diplomering.

3.2 Het portfolio

12

3.3 De Projectgroep

Je werkt aan je projecttaken in een groep van 2 tot 4 leerlingen. In het

leerbedrijf werk je aan je projecttaak met hulp en aanwijzingen van je praktijkopleider en ervaren collega’s. Jullie zoeken op wat jullie nodig hebben en gaan naar een praktijklokaal om praktische vaardigheden te oefenen. In jouw activiteitenplan heb je vastgelegd aan welke persoonlijke competenties je wilt gaan werken. Jullie leren samen, maar maken wel eigen resultaten en tussenproducten. Dit voorkomt dat sommige leerlingen heel veel doen en andere heel weinig.

3.4 Begeleiding

Alle begeleiders hebben een ondersteunende rol bij het ontwikkelen van je competenties. Je begeleiders zijn: • De begeleider (b) • De praktijkopleider (po) • De praktijkbegeleider (pb) • De vakdocenten (vd)

3.4.1 De begeleider (b)

Tijdens jouw opleiding heb je een begeleider.

De begeleider: • plant samen met jou wat je gaat leren • helpt je bij praktische vragen • ondersteunt jou ook bij het kiezen van de route door de opleiding, bijvoorbeeld bij de volgorde van de

13

projecttaken en bij de keuze voor een uitstroomspecialisatie • begeleidt jou bij je competentieontwikkeling Daarbij overlegt de begeleider ook met de andere begeleiders/docenten en met de praktijkopleider van het leerbedrijf.

3.4.2 De praktijkopleider/leermeester (po)

De praktijkopleider/leermeester is in het bedrijf de persoon die jou begeleidt op de werkvloer.

De praktijkopleider/leermeester: • ondersteunt jou bij het leren in het bedrijf • geeft je de ruimte om zaken zelf uit te zoeken • legt uit, doet voor en stimuleert jou bij het uitvoeren van je projecttaak • beoordeelt jou; het gaat daarbij niet alleen om het uitvoeren van de taak, maar ook wat er goed ging en wat niet De begeleider van de school heeft regelmatig, drie of vier keer per jaar, contact met de praktijkopleider/ leermeester in het bedrijf. Er wordt dan besproken hoe het gaat met jouw leerproces. Zo zijn school en bedrijf samen verantwoordelijk voor jouw opleiding. Het kan zijn dat je de projecttaak niet in een bedrijf uitvoert, maar op school. Tijdens het werken in de praktijkruimte begeleidt de praktijkbegeleider jou. Hij heeft dezelfde rol als de praktijkopleider/ leermeester in het bedrijf.

3.4.3 De praktijkbegeleider (pb)

3.4.4 De vakdocenten (vd) Tijdens het uitvoeren van de projecttaken wordt er ook gewerkt aan: • Vaktheorie • Rekenen • Nederlands • Engels en/of een andere moderne vreemde taal

• Leren, Loopbaan en Burgerschap (LLB)

14

De docenten geven daarvoor ondersteunende workshops of lessen bij de projecttaken. Je volgt de workshops die je nodig hebt. Met je begeleider bespreek je welke workshops of lessen nodig zijn voor jou.

3.5 Waar leer je?

Op school en in het leerbedrijf werk je aan dezelfde projecttaak. Alle stappen kun je zowel op school als in het leerbedrijf uitvoeren. BBL-leerlingen werken op de schooldag vooral de theorieonderdelen van de projecttaak uit met hun projectgroep. De rest doen zij op hun werk. Vooral tijdens stap 1 Oriënteren is de projectgroep belangrijk. Jullie kunnen dan gebruik maken van elkaars kennis. Ook bij de andere stappen wisselen jullie ervaringen uit en leer je van elkaar. Omdat de school en het leerbedrijf verschillende mogelijkheden hebben om projecttaken uit te voeren, zal het per situatie verschillen wat je op school doet en wat in het leerbedrijf. Er is geen vaste regel die bepaalt waar je de projecttaak moet uitvoeren. De school is wel verantwoordelijk voor de trajectbegeleiding. Het opstellen van het mini-POP en het terugkijken valt dan ook onder de verantwoordelijkheid van de begeleider van jouw opleiding. Bij het leren in de school ben je actief aan het werk in je projectgroep. Vaak met meerdere groepjes in één ruimte. Jullie overleggen met elkaar, zoeken informatie op, maken aantekeningen en wisselen dit af met de praktijk. Als het kan, zijn de theorieruimte en de praktijkruimte dicht bij elkaar, of is er één ruimte. Er moet voldoende mogelijkheid zijn voor praktijkoefening. Er moeten studiebronnen als internet, dvd’s, naslagwerken en leerboeken aanwezig zijn. De praktijkbegeleider van de school loopt rond. Hij kijkt hoe het gaat en stimuleert je. Daarnaast zijn er dagelijks of wekelijks momenten gepland dat je projectgroep overlegt met de begeleider over de voortgang.

3.5.1 Het leren in de school

15

3.5.2 Het leren in het leerbedrijf *)

Bij PGL moeten het bedrijf en de school goed overleg hebben over de planning van de projecttaak. Ze moeten duidelijke afspraken maken over welke projecttaken jij in het bedrijf uitvoert en op welke momenten jij dat doet. Soms kan het werk aangepast worden aan de planning van de school. Soms moet de school zich aanpassen aan de planning van het bedrijf. Van het bedrijf mag je verwachten dat het je ondersteunt bij de projecttaak. Vaak krijg je te maken met een praktijkopleider/leermeester (po).

*) Regionale praktijkcentra of vergelijkbare instellingen

16

4 MIJN BEROEP: SERVICEMONTEUR WERKTUIGBOUW

Hier volgt een beschrijving uit het kwalificatiedossier van de opleiding waarvoor jij de projecttaken gaat maken: servicemonteur werktuigbouw. In dit hoofdstuk vind je:

• Een omschrijving van wat het beroep inhoudt: • Wat doet een servicemonteur werktuigbouw? • Waar werkt een servicemonteur werktuigbouw? • Wat moet een servicemonteur werktuigbouw kennen en kunnen? • Kerntaken, werkprocessen en competenties • Een overzicht van de kerntaken, werkprocessen en competenties

4.1 Wat doet een servicemonteur werktuigbouw?

Werken in service van apparatuur en installaties Mensen die service aan apparatuur en installaties verrichten, zorgen ervoor dat apparatuur en installaties in huizen, kantoren en fabrieken goed blijven functioneren. Het kan gaan om machines en installaties voor de productie van allerlei verschillende dingen, bijvoorbeeld voedsel of auto's. Goed onderhoud is nodig om storingen te voorkomen of op te lossen zodat de bedrijven die met deze productie-installaties werken niet in de problemen komen. De productie kan doorgaan en de veiligheid is beter gegarandeerd. Als je werkt in de werktuigbouw, dan zorg je ervoor dat de motoren en productiemachines in fabrieken goed blijven werken. Werken als Servicemonteur Werktuigbouw Je signaleert, analyseert en verhelpt storingen bij motoren en productiemachines. Ook verzorg je daarvan het onderhoud. Bovendien voer je eenvoudige

17

werkzaamheden uit in het elektrotechnische deel van machines en installaties. Je bent dienstverlenend en klantgericht. Je hebt verantwoordelijkheidsgevoel (bijvoorbeeld voor veiligheid) en je bent zelfverzekerd en besluitvaardig. Bovendien kun je zorgvuldig en nauwkeurig werken.

4.2 Waar werkt een servicemonteur werktuigbouw?

Als servicemonteur inspecteer je en herstel je apparatuur en installaties in een bedrijf of bij de klant en maak je deze gebruiksklaar.

Je werkt aan verschillende

apparaten en installaties. Je kunt daarbij denken aan installaties en productieapparatuur in fabrieken. Maar het kan ook gaan om apparaten en installaties voor klimaatbeheersing in huizen, kantoren, ziekenhuizen en andere gebouwen. Soms werk je alleen, soms met een collega. Je begrijpt wat klanten willen en je zorgt er voor dat ze tevreden zijn over je werk. Afhankelijk van je functie zorg je voor het inregelen en ingebruikstellen, voor onderhoud, controle, reparatie en verbeteren (innovatie) van de installatie of het apparaat. Het is technisch werk maar ook creatief. Je moet in staat zijn allerlei problemen op te lossen. Daarbij is het ook belangrijk dat je zelfstandig beslissingen kunt nemen. Je bekijkt en ervaart of alles naar wens functioneert en waar het eventueel beter kan. En natuurlijk controleer je altijd of de installatie goed en veilig werkt.

18

4.3 Wat moet een servicemonteur werktuigbouw kennen en kunnen?

Als het vak van servicemonteur je aanspreekt, is het goed te bedenken of de volgende kenmerken op jou van toepassing zijn: Je hebt natuurlijk aanleg voor techniek. Je bent inventief en je kunt goed problemen oplossen. Je doet graag dingen samen met anderen, maar vindt het ook leuk om alleen op pad te zijn. Je past je gemakkelijk aan in verschillende situaties en je kunt ook onder druk goed werken. Je bent zelfverzekerd en besluitvaardig, dienstverlenend en klantgericht. Je kunt dus ook goed met andere mensen omgaan. Bovendien kun je rapporteren en heb je aandacht voor veiligheid en milieu. Als Servicemonteur kun je verder leren tot Servicetechnicus of (meewerkend) leidinggevende. Je kunt je ook verbreden in de richting van een uitstroom op hetzelfde niveau binnen de kwalificatie Service Apparatuur en Installaties.

4.4 Kerntaken, werkprocessen, competenties en prestatie-indicatoren

Door het uitvoeren van de volgende werkprocessen kun je aantonen dat je de aangegeven kerntaken aankunt en je als servicemonteur werktuigbouw competent bent.

4.4.1 Wat zijn kerntaken?

Kerntaken zijn de belangrijkste eisen die het bedrijf aan je stelt als je bijvoorbeeld komt solliciteren. De drie kerntaken voor een servicemonteur werktuigbouw staan in onderstaande tabel:

Kerntaak

Werkproces

1 Inspecteert apparatuur/ installaties

1.1 Voorbereiden van inspectie 1.2 Uitvoeren van visuele inspectie 1.3 Nemen van voorzorgsmaatregelen 1.4 Uitvoeren van metingen en testen 1.5 Rapporteren inspectie 1.6 Instrueren en begeleiden minder ervaren collega's.

19

2 Optimaliseert apparatuur/ installaties en verhelpt storingen

2.1 Voorbereiden werkzaamheden 2.2 Nemen van voorzorgsmaatregelen 2.3 Lokaliseren en analyseren van (oorzaak) storing 2.4 Vaststellen van (aard en omvang van) uit te voeren werk- zaamheden 2.5 Herstellen, verwijderen en monteren van componenten 2.6 Testen van uitgevoerde werkzaamheden 2.7 Instrueren en begeleiden minder ervaren collega's. 3.1 Inregelen en controleren van apparatuur/installaties 3.2 Rapportage werkzaamheden 3.3 Overdragen aan de klant. 3.4 Instrueren en begeleiden minder ervaren collega's.

3 Maakt apparatuur/installaties gebruiksklaar

Aan het einde van de opleiding moet je deze drie kerntaken goed uit kunnen voeren.

4.4.2 Wat zijn werkprocessen, competenties en prestatie-indicatoren? De kerntaken bestaan uit werkprocessen. Dit kun je in bovenstaand overzicht zien. Voorbeelden van

werkprocessen zijn: • Vervaardigen van elektrotechnische onderdelen

• Testen van elektrotechnische onderdelen • Inregelen en instellen van elektrotechnische producten en systemen

In een projecttaak rond je vaak een dergelijk werkproces af.

Tijdens een werkproces werk je aan competenties. Een competentie is een mix van kennis, vaardigheid en beroepshouding. Voorbeelden van competenties zijn: • formuleren en rapporteren • instructies en procedures opvolgen • met druk en tegenslag omgaan

In onderstaand schema zie je de relatie tussen kerntaken, werkprocessen en competenties.

20

Elke competentie is verder uitgewerkt in componenten (onderdelen). De competentie Instructies en procedures opvolgen heeft bijvoorbeeld drie componenten: • instructies opvolgen • werken conform voorgeschreven procedures • werken conform veiligheidsvoorschriften Met de prestatie–indicatoren (prestatie-aanwijzers) kan een beoordelaar goed controleren of jij dat écht doet. Een beoordelaar gebruikt prestatie-indicatoren om je gedrag (werkhouding) tijdens de uitvoering van de projecttaak te beoordelen. Voorbeelden van prestatie- indicatoren bij deze componenten zijn: De medewerker houdt zich aan de door de organisatie voorgeschreven onderhouds- en testprocedures en gebruikt de benodigde onderdelen, componenten, hulpmiddelen en gereedschappen dusdanig dat de

geldende normen, Arbo-, veiligheids- en milieuvoorschriften opgevolgd worden.

Een volledig overzicht van kerntaken, werkprocessen, competenties en prestatie-indicatoren kun je vinden in de bijlage 2.

21

Overzicht: Kerntaken, werkprocessen en competenties voor servicemonteur werktuigbouw (Crebo 92400)

Kerntaak

Werkprocessen

Competenties

Aansturen

Samenwerken en overleggen Presenteren

Formuleren en rapporteren

Vakdeskundigheid toepassen

Materialen en middelen inzetten Analyseren Plannen en organiseren

Op de behoeften en verwachtingen van de klant richten Kwaliteit leveren

Instructies en procedures opvolgen

1.1 Voorbereiden van inspectie

X

X X

1 Inspecteert apparatuur/ installaties

1.2 Uitvoeren van visuele inspectie

X

X

1.3 Nemen van voorzorgsmaatregelen

X

1.4 Uitvoeren van metingen en testen

X X

X

1.5 Rapporteren inspectie

X X

1.6 Instrueren en begeleiden minder ervaren collega's

X

X

2.1 Voorbereiden werkzaamheden

X

X

X X

2 Optimaliseert apparatuur/ installaties en verhelpt storingen

2.2 Nemen van voorzorgsmaatregelen

X

2.3 Lokaliseren en analyseren van (oorzaak) storing 2.4 Vaststellen van (aard en omvang van) uit te voeren werkzaamheden 2.5 Herstellen, verwijderen en monteren van componenten

X

X

X

X

X

X

X

X X X

2.6 Testen van uitgevoerde werkzaamheden

X X

2.7 Instrueren en begeleiden minder ervaren collega's 3.1 Inregelen en controleren van apparatuur/installaties

X

X

3 Maakt apparatuur/ installaties gebruiksklaar

X X

X

3.2 Rapportage werkzaamheden

X

3.3 Overdragen aan de klant

X

X

3.4 Instrueren en begeleiden minder ervaren collega's

X

X

22

5 BEOORDELEN EN TERUGKIJKEN

5.1 Inleiding

Niet alleen het werken aan projecttaken is belangrijk, maar ook het terugkijken. Terugkijken is: evalueren hoe je alles hebt gedaan. Bij het terugkijken kijk je samen met je begeleider wat goed ging en welke dingen minder goed gingen. Deze ga je verbeteren in de volgende projecttaak. Om je toekomstige beroep goed te kunnen uitvoeren, ga je competenties ontwikkelen.

5.2 Beoordeling bij competentiegericht opleiden

Bij elke projecttaak krijg je beoordelingen van diverse begeleiders en beoordelaars. Ze gebruiken daarvoor verschillende beoordelingmethoden. Het doel van het beoordelen is vast te stellen of je de competenties van de projecttaak voldoende ontwikkelt. Je laat competent gedrag zien als je de werkpro- cessen die bij je opleiding horen, op een actieve manier uitvoert.

5.3 Waarvoor krijg je een beoordeling?

Bij PGL (Projecttaak Gestuurd Leren) volgen de begeleiders en beoordelaars jouw werk terwijl je leert.

Zij beoordelen: • het product (het resultaat van je projecttaak) • competent gedrag (jouw manier van werken, je houding en je motivatie) • de uitvoering van kerntaken en werkprocessen Hoe gaat de beoordeling dan? Door het werken aan de projecttaken ontwikkel jij je competenties. In bijlage 2 kun je lezen welke competenties bij jouw opleiding horen.

23

Het product Bij elke projecttaak maak je beroepsproducten. Voorbeelden van beroepsproducten zijn: • een werkvoorbereiding • een berekening • een praktijkwerkstuk • een brief Deze beroepsproducten horen bij de kerntaken en werkprocessen van je opleiding. Je zorgt tijdens het werken aan de projecttaak ervoor dat de producten aan de gevraagde eisen voldoen. Pas dan krijg je voor het product de beoordeling ‘voldoende’ of ‘goed’. Wanneer alle producten van een stap de beoordeling ‘v’ (voldoende) of ‘g’ (goed) hebben, krijg je een OK om door te gaan met de volgende stap van de projecttaak. Observeren en beoordelen Je begeleiders zullen je bij het werken aan een projecttaak observeren. Ze kijken daarbij vooral naar de manier waarop je werkt. Ze kijken of je competent gedrag laat zien. Ze kijken ook of je genoeg kennis en vaardigheid bezit. Alles wat je moet kennen en kunnen staat in 2 documenten : • het kwalificatiedossier (KD) van je opleiding • het document Leren, Loopbaan en Burgerschap (LLB- document) Het kwalificatiedossier (KD) en het LLB-document zijn lijsten met de competenties die het bedrijfsleven en de school aan het einde van de opleiding van jou verwachten. Deze vind je in dit Basisdocument in bijlage 2 en 3. De beoordelaars beoordelen je met een beoordelingsmonitor. Tijdens de uitvoering van je projecttaak kunnen ze opmerkingen in de monitor zetten. Ze noteren alleen de opvallende dingen die je laat zien. Dat kunnen positieve of minder positieve dingen zijn. Als ze niets bijzonders vermelden, heb je je competenties voldoende ontwikkeld.

24

5.4 Welke score kun je behalen?

De beoordelaars maken gebruik van de D-A-G-score.

De eindbeoordeling van elke projecttaak gebeurt tijdens een beoordelingsmoment. Bij stap 4 (Oplevering en evaluatie) bekijken de begeleiders en jijzelf de eventuele verschillen in beoordeling. Op basis van de bewijsstukken stellen de beoordelaars de definitieve score vast. Met deze uiteindelijke score wordt de monitor definitief. Jij kunt hem als bewijsstuk opnemen in je portfolio. Tijdens het beoordelingsmoment kun je ook verbeterpunten voor een volgende projecttaak opstellen. De beoordelaars stellen de kolom D-A-G en de opmerkingen vast met de volgende gegevens: • de kwaliteit van de producten en de feedback er op • wat er tot dat moment in de monitor bij ‘opmerkingen’ staat • de mening van begeleiders, docenten en/of praktijkopleider over jou G Goed aangetoond competent gedrag Je werkt beter dan de prestatie-indicator vraagt en je bent proactief en je zet kennis en vaardigheden bovengemiddeld in. D Deels / niet aangetoond competent gedrag Je werkt onvoldoende volgens de prestatie-indicator en/of je bent niet voldoende actief en/of je zet te weinig kennis en vaardigheden in. A Aangetoond competent gedrag Je werkt volgens de prestatie-indicator. Je bent actief en je zet de benodigde kennis en vaardigheden in.

25

5.5 Wanneer krijg je een beoordeling?

Je krijgt bij elke stap in de projecttaak een beoordeling voor de opgeleverde producten en je beroepshouding. Je begeleider zal ook elke stap met jou evalueren in een gesprek. De bedoeling hiervan is dat je duidelijk kunt zien of het de goede kant op gaat met de ontwikkeling van je competenties. Het is jouw taak om te laten zien dat je de juiste werkzaamheden doet en dat je weet waarom je het zo doet. Daarom is het belangrijk dat je jouw werk kunt laten zien en dat je er uitleg bij kunt geven. Dat kan bijvoorbeeld in een eindpresentatie. Aan het einde van de opleiding moet je de com- petenties hebben aangetoond. Dat betekent dat je het niveau van een begin- nend beroepsbeoefenaar hebt bereikt. Het observeren en beoordelen gebeurt door meerdere beoordelaars: • begeleiders op school • vakdocenten • de praktijkopleider in het bedrijf en/of op de BPV- plaats • externe deskundigen, speciaal aangesteld om jou te beoordelen Niet alleen begeleiders zullen je beoordelen. Ook medeleerlingen kunnen dat doen. Je medeleerlingen geven daarmee extra feedback op jouw functioneren. Ten slotte heb jij zelf een mening over je functioneren.

5.6 Wie geven een beoordeling?

Beoordelaars zijn daarom ook: • medeleerlingen • jijzelf • je collega’s in de BPV

26

5.7 Waarmee kun je beoordeeld worden?

Er zijn verschillende methoden om je te beoordelen. Dit worden beoordelingsinstrumenten genoemd. Je begeleiders gebruiken 9 beoordelingsinstrumenten: 1 beoordeling ingeleverde producten (P) 2 de kennistoets (K) 3 evaluatiegesprek (E) 4 projecttaakdossier (Pd) 5 de vaardigheidstoets (V) 6 het criteriumgericht interview (Ci) 7 de presentatie: presentatie (p) en eindpresentatie (ep) De ingeleverde producten worden beoordeeld op kwaliteit. (volledigheid, eigen inbreng, verzorging enz.) Een kennistoets test je kennis over een bepaald onderwerp, bij- voorbeeld over materialen of andere theoretische kennis. In een evaluatiegesprek wordt beoordeeld hoe jij je hebt ont- wikkeld. Het projecttaakdossier is het ‘logboek’ waarin alle activiteiten en tijdsbesteding van de projecttaak zijn opgeschreven. Een vaardigheidstoets test je vaardigheden op een bepaald ge- bied, bijvoorbeeld montage. Bij een criteriumgericht interview wordt gevraagd naar de resul- taten van je werk en de ervaring die je hebt opgedaan. 8 360 graden feedback (F) 9 functioneringsgesprek (Fg) Omschrijving

Beoordelingsinstrument

P Beoordeling ingeleverde producten

K Kennistoets

E Evaluatiegesprek

Pd Projecttaakdossier

V Vaardigheidstoets

Ci Criteriumgericht interview

27

Bij een presentatie laat je zien hoe je een deel van de project- taak hebt uitgevoerd.

p en ep

Presentatie en Eindpresen- tatie

Bij een eindpresentatie laat je aan anderen zien hoe de hele projecttaak door jou is uitgevoerd.

Je medeleerlingen en collega’s geven jou een beoordeling.

F 360 graden feedback

In een functioneringsgesprek wordt beoordeeld hoe jij als leer- ling of werknemer functioneert.

Fg Functioneringsgesprek

5.8 Werken met de STARR-methode

Bij de beoordelingsgesprekken kan je begeleider de STARR-methode gebruiken om er zeker van te zijn dat hij belangrijke gegevens niet overslaat. Met deze methode kun je jezelf als leerling goed op het beoordelingsgesprek voorbereiden.

STARR staat voor Situatie, Taak, Actie, Resultaat en Reflectie . Dit is de volgorde van de punten die aan de orde komen in het gesprek. S ituatie Geef een zo compleet mogelijk beeld van de situatie. • Waar doe je meestal je werk?

• Verloopt de communicatie met je collega’s / medeleerlingen goed? • Heb je te maken met werkdruk? • Zijn er dingen die je van je werk houden? Wat was jouw taak? • Wat wordt in de gegeven situatie van jou verwacht? Welke werkzaamheden heb je uitgevoerd? • Op welke manier heb je de werkzaamheden uitgevoerd? • Wat deed je in de gegeven situatie en waarom? Wat is het resultaat van jouw activiteiten? • Wat was goed gelukt en wat kun je nog verbeteren?

T aak

A ctie

R esultaat

R eflectie

Stel samen met je begeleider vast wat je hebt geleerd van de situatie en welke conse- quenties dat heeft voor je functioneren in de toekomst. • Wat was goed en wat kon beter?

Tijdens het gesprek moet je de producten toelichten om er zeker van te zijn dat het ingeleverde materiaal van jou afkomstig is en dat jij de inhoud hiervan beheerst. Voordat een beoordelingsgesprek begint, krijg je te horen om welke producten het gaat.

Voorbeelden van zulke producten zijn: • het bewijs van het werkstuk (bijvoorbeeld een foto)

• notities van het functioneringsgesprek • notities van proces- en productevaluatie • een competentiescoretabel • het product van een projecttaak

28

5.9 De beoordelingsmonitor

Tijdens je opleiding houden je begeleiders je vorderingen bij in een beoordelingsmonitor . Een beoordelingsmonitor is een overzicht van producten en competenties waarvoor je in de projecttaak een beoordeling krijgt.

In onderstaand schema zie je hoe de verschillende onderdelen in de beoordelingsmonitor komen.

29

5.10 Beoordelen met de beoordelingsmonitor

Voor de beheersing van jouw competenties krijg je beoordelingen. In de beoordelingsmonitor staat aangegeven op welke onderdelen jouw competenties beoordeeld worden.

Je krijgt een beoordeling voor:

Je product • Met welk resultaat heb je de projecttaak uitgevoerd? • Hoe moeilijk was de taak? • Voldoen de producten aan de gestelde eisen? • In welke werksituatie heb je de opdrachten van de projecttaak uitgevoerd? Je competent gedrag • Welk competent gedrag heb je getoond tijdens de uitvoering van je projecttaak? • Hoe was je beroepshouding volgens de competenties? Je projecttaken kun je in opklimmende moeilijkheid uitvoeren. • In de beoordelingsmonitor staat de opklimmende moeilijkheid aangegeven met: A – B – C – D .

30

5.11 Competentiescoretabel

De resultaten van je competentieontwikkeling worden vanuit de monitor overgenomen in een competentiescoretabel. Hieronder zie je een voorbeeld van een competentiescoretabel.

In dit voorbeeld van een competentiescoretabel zie je het volgende: • De leerling heeft 4 beroepstaken uitgevoerd (alle vier in complexiteit A). • Bij twee werkprocessen is er vooruitgang. De leerling is bij werkproces 1.3 gegroeid van ‘Aangetoond competent gedrag’ naar ‘Goed aangetoond competent gedrag’. Bij werkproces 1.4 is hij van ‘Deels / niet aangetoond competent gedrag’ gegroeid naar ‘Aangetoond competent gedrag’. De scoretabel geeft een totaal overzicht van: • de projecttaken die je hebt uitgevoerd • behaalde scores van D-A-G • de ontwikkeling van je competente gedrag • in welke complexiteit je de taken hebt uitgevoerd De competentiescoretabel geeft overzichtelijk aan hoe je opleiding verloopt. Dit geldt voor elk moment van de opleiding. Er zijn echter ook vooraf geplande vaststellingsmomenten. Op die momenten bespreken de begeleiders met jou hoe je het beste verder kunt gaan met je opleiding.

31

5.12 Beschrijving van de complexiteit

Je begeleider legt de moeilijkheid van de projecttaak vast die je in een bepaalde werksituatie uitvoert. Je voert de taken uit in oplopende moeilijkheid (complexiteit).

Moeilijkheids- graad (complexiteit)

Hoeveel begeleiding krijg je?

In welke situatie moet je de opdracht uitvoeren?

Moment van uitvoering

1 e half jaar

( Be)geleid Je krijgt zoveel mogelijk lei- ding tijdens het uitvoeren van de opdracht. Begeleid Je krijgt begeleiding tijdens het uitvoeren van de op- dracht. Je begeleider is in de buurt. Deels zelfstandig Voor een deel voer je zelf- standig de taak uit. Je kunt met problemen je begeleider raadplegen. Zelfstandig Je voert de taak zelfstandig uit. Je begeleider is niet altijd bij jou in de buurt. Vaak krijg je pas aan het einde ervan de controle van je begeleider.

A

Eenvoudig Je voert een aangepaste taak uit in een overzichtelijke situatie.

2 e half jaar

B

Eenvoudig Je voert een aangepaste taak uit in een overzichtelijke werksituatie.

Als beginnend beroeps- beoefenaar.

C

Standaard De taak bestaat uit verschillende werkzaamheden die je in een norma- le werksituatie uitvoert.

D

Complex De werksituatie is niet meer zo over- zichtelijk. Je zult zelfstandig naar op- lossingen moeten zoeken.

5.13 Wanneer zijn er vaststellingsmomenten?

Een vaststellingsmoment is een logisch moment om vast te stellen hoe je opleiding verloopt. Het is ook een moment waarop de examencommissie van jouw school formeel vaststelt: • of alle producten en documenten van jou aanwezig zijn en • of de procedure is uitgevoerd zoals die is afgesproken.

Jouw school kan daarvoor een eigen keus maken. Bespreek dit dus vooral met je begeleiders.

32

Plaatsing van de vaststellingsmomenten

VM Periode

Omschrijving

Complexiteit A 1 Na een half jaar of aantal project- taken Complexiteit B 2 Na 1 jaar of aan- tal projecttaken Complexiteit C 3 Na 1,5 of 2 jaar of aantal project- taken Complexiteit D 4 Na 2 of 3 jaar of aantal projectta- ken

Heb je de juiste beroepsopleiding gekozen? Hoe gaat het met je werk in het bedrijf? (BBL) Hoe gaat het met je stage? (BOL) Verwerking van de gegevens in je POP.

Kijken of je nog op het goede spoor zit.

Beheers je de werkprocessen? Heeft je praktijkopleider de praktijk afgete- kend?

Je opleiding is afgerond, hopelijk met een po- sitief resultaat. Dit vaststellingsmoment kan gezien worden als een verzilveringsmoment en leidt tot diplomering.

5.14 Afronding van de opleiding en diplomering

De school is verantwoordelijk voor je opleiding. Als je resultaten voldoen aan het Kwalificatiedossier en LLB- document, heb je recht op het diploma van je opleiding.

33

6 NEDERLANDS EN MODERNE VREEMDE TALEN (MVT)

6.1 Taalniveaus

Aan het einde van je opleiding moet je laten zien dat je Nederlands, Engels en een andere vreemde taal op een bepaald niveau beheerst. Deze niveaus kun je vinden in: • Het Kwalificatiedossier van je opleiding. • Het Brondocument Leren, Loopbaan en Burgerschap. De eisen voor taalvaardigheid 1) kunnen in beide documenten van elkaar verschillen. De hoogste eis geldt. Voor de opleiding servicemonteur werktuigbouw gelden de volgende niveau-eisen:

Taal

Luisteren Lezen Spreken Gesprekken voeren

Schrijven

Nederlands B2

B2 B1

B1

B1

Engels

B1

B1 B1

B1

B1

Zie voetnoot.

6.2 De drieslagmethode

Tijdens je opleiding luister, lees, spreek en schrijf je heel veel. Niet alleen bij de taallessen, maar eigenlijk bij alle stappen van een projecttaak. Er zijn dus meer dan genoeg mogelijkheden om aan te tonen op welk niveau je presteert. De ontwikkeling van jouw taalvaardigheid is dan ook niet alleen een zaak van de docent talen, maar van iedereen die jou in je opleiding begeleidt. Je gaat je taalvaardigheid ontwikkelen volgens de drieslagmethode: 1 Je gebruikt taal tijdens je werk/stage en op school • Veel lezen, luisteren, schrijven en spreken met zinvolle kritiek op je taalgebruik.

1) Informatie over taalniveaus is te vinden in de volgende documenten: – Het Europese Referentiekader – Het Raamwerk Nederlands – Het Raamwerk Moderne Vreemde Talen

34

2 Taalles van een ervaren taaldocent • Je oefent op het vak gericht Nederlands en vreemde talen onder begeleiding van een ervaren taaldocent tijdens lessen of workshops. 3 Taalondersteuning en oefening individueel. • Bij persoonlijke taalproblemen krijg je extra hulp en ondersteuning. Bij het invullen van je mini-POP kun je samen met je begeleider bepalen hoeveel ondersteuning je nodig hebt.

6.3 Werken met het communicatieschema

Het niveau van je taalvaardigheid geeft aan in hoeverre je in staat bent om: • Uit een boodschap onderwerp, doel en thema’s te halen (lees- en luistervaardigheid). • Je boodschap af te stemmen op doel en publiek (spreek-, gespreks- en schrijfvaardigheid). • Je boodschap goed op te bouwen, verbanden aan te brengen (spreek-, gespreks- en schrijfvaardigheid).

Dat moet je dus leren. Om je daarbij te helpen werk je stapsgewijs volgens het communicatieschema.

Schema communicatie

a Je bepaalt onderwerp, doel en thema’s van wat je gelezen of gehoord hebt of je bepaalt onderwerp, doel en thema’s van wat je wilt zeggen of schrijven. • Waarover gaat het? • Wat wordt er over dat onderwerp gezegd? • Met welk doel?

35

b Daarna bepaal je het publiek. • Voor wie is de tekst die je gelezen of gehoord hebt? • Wie wil jij bereiken met je boodschap? • Welke functie, welke voorkennis, welk niveau, welke interesses heeft de ontvanger? • Wat betekent dit voor je taalgebruik, woordgebruik, informatie etc. c Op basis van de voorgaande twee stappen bepaal je welke informatie er dus in de boodschap komt. d Dan kun je kijken op welke manier je de boodschap gaat overbrengen. • Welk medium (brief, mail, memo, telefoongesprek etc.) is het beste om dat te doen? • Welke regels (conventies) heeft dat medium? e In de regels (conventies) van het medium staat meestal ook iets over de opbouw van de boodschap. Meestal is er een inleiding, kern en slot. • Wat zet je daar in? • Hoe bouw je dat logisch op? f Heb je dit allemaal goed overdacht, dan kan er nog ruis op- treden omdat je: • Verkeerde woorden gebruikt • Verkeerde zinnen maakt • Een slechte uitspraak hebt. Dat moet je zoveel mogelijk voorkomen. Deze invullijst is een hulpmiddel om een communicatieproduct uit een projecttaak voor te bereiden. Als je deze punten één voor één afwerkt, heb je een complete voorbereiding voor zo’n communicatieproduct gemaakt.

36

Waarover ga ja als zender iets zeggen? Wat wil je als zender bereiken met deze boodschap? Wat wil je als zender over dit onderwerp zeggen als je rekening houdt met het doel?

a. Onderwerp van de boodschap Doel van de boodschap Thema(‘s) van de boodschap

Wie is de ontvanger van de boodschap? Bij wie wil je als zender je doel bereiken? Wat kun je zeggen over de ontvanger? Welke voorkennis heeft de ontvanger? Welke taal moet ik toepassen?

b. Publiek: de ander(en)

Wie is de zender van de boodschap? Wat kun je over de zender zeggen?

Publiek: jij zelf

Welke informatie moet ik in de bood- schap zetten? Welk onderwerp moet de boodschap hebben? Hoe houd ik het beste rekening met de ontvanger van mijn boodschap?

c. Consequenties (gevolgen)

Met welk communicatiemiddel kan ik mijn boodschap het beste overbren- gen? Welke regels moet ik voor dit communi- catiemiddel toepassen?

d. Medium: (welk communica- tiemiddel?) Conventies: (spel)regels

Hoe bouw ik de boodschap zo logisch mogelijk op? Welk bouwplan maak ik voor mijn boodschap?

e. Opbouw van de boodschap • Inleiding • Kern • Slot

Wat zou storend kunnen werken op het overbrengen van mijn boodschap? Wat kan misverstanden opleveren?

f. Ruis: Storingen in het overbren- gen van de boodschap

37

Die producten kunnen ook beoordeeld worden op basis van deze invullijst. Kijk maar eens naar de invullijsten 1 en 2: Beoordeling (communicatie)product. Je taaldocent kan gebruik maken van invullijst 1. Je vakdocent kan met invullijst 2. jouw communicatieproduct beoordelen.

Invullijst 1:Beoordeling (communicatie)product (Communicatie/Nederlands/MVT)

_____________________________________________________

Naam leerling:

_____________________________________________________

Naam product:

_____________________________________________________

Projecttaak:

_____________________________________________________

Onderwerp:

_____________________________________________________

Doel/doelen:

_____________________________________________________

Publiek:

OPMERKINGEN

goed vold. onv.

d. Keuze en conventies van het medium Medium past bij: onderwerp, doel, thema’s, publiek. Vormgeving komt overeen met de conven- ties van het medium f. Ruis: • Hulpmiddelen zijn niet goed gekozen, ondersteunen de boodschap niet. • Hulpmiddelen worden niet goed gebruikt. e. Opbouw van de boodschap Inleiding: • is volledig. • (minimaal: onderwerp, doel en thema’s zijn genoemd.) Kern: • Er is een goede, logische volgorde van de thema’s. • De boodschap wordt goed onderbouwd. Slot: • De inhoud van de boodschap wordt correct samengevat. • De conclusie is gebaseerd op de inhoud van de boodschap. f. Ruis • Non-verbale communicatie sluit niet aan bij de gesproken boodschap. • Verbale communicatie sluit niet aan bij de gesproken boodschap. • Fouten in spelling / taalgebruik leiden af van de boodschap. • Fouten in formulering leiden af van de boodschap. • Wel/geen gebruik vaktaal. • Fatsoensnormen.

38

Invullijst 2: Beoordeling (communicatie)product op vakinhoud

_____________________________________________________

Naam leerling:

_____________________________________________________

Naam product:

_____________________________________________________

Projecttaak:

_____________________________________________________

Onderwerp:

_____________________________________________________

Doel/doelen:

_____________________________________________________

Publiek:

OPMERKINGEN

goed vold. onv.

a. Onderwerp, doel, thema’s

Onderwerp van de boodschap is volgens opdracht.

Doel van de boodschap is duidelijk (informeren, activeren, mening vormen). Alle benodigde thema’s (om doel te berei- ken) zijn behandeld.

b. Publiek (de ontvanger)

De boodschap is gericht aan het juiste pu- bliek/de juiste persoon.

Thema’s zijn juist gekozen bij dit publiek/ deze persoon. o.a. te veel/te weinig thema’s i.v.m. • voorkennis van de ontvanger.

• interesse van de ontvanger. • functie van de ontvanger. • mening van de ontvanger.

Bij de beoordeling van je taalvaardigheid nemen de beoordelaars het gewenste eindniveau als uitgangspunt. Je hoeft niet meteen op dat niveau te presteren, maar krijgt door dit beoordelingsformulier een heel duidelijk beeld waar je nog aan zult moeten werken. Dit gebeurt in aparte taallessen. Soms is het probleem daarvoor te groot en heb je individuele ondersteuning en oefening nodig. In je POP en activiteitenplan geef je aan hoe je je niveau gaat verbeteren. Als je voor een beroepsproducten op alle onderdelen een voldoende beoordeling hebt gekregen, kun je deze opnemen in je portfolio. Je hebt dan een bewijs van je taalvaardigheid op het gewenste eindniveau. Soms schrijft het ROC voor welke producten je moet opnemen.

39

Spreken en presenteren

Communiceren als ontvanger

40

6.4 Leerlijn Nederlands in de projecttaken

Vooral in het begin van je opleiding zullen de taalproducten van je projecttaken nog niet helemaal voldoen aan de eisen. Want dan zou je de stappen a t/m f in één keer helemaal correct uitvoeren. Tijdens de uitvoering van je projecttaken werk je aan de verbetering van je taalvaardigheden. Die verbetering moet zichtbaar worden in de producten die je bij de projecttaak oplevert. In het schema van de Leerlijn Nederlands kun je zien hoe de taalvaardigheden in de projecttaken aan bod komen. In de eerste 6 projecttaken is een leerlijn uitgezet voor de ontwikkeling van je taalvaardigheden. In deze taken komt steeds één stap aan bod. • In de eerste projecttaak beoordelen je begeleiders je taalproducten alleen op stap a. Doel en Thema. • In de tweede projecttaak komt daar b. Doelgroep bij. • Na 6 projecttaken heb je alle stappen verwerkt en kun je ze voor al je taalproducten toepassen. Niet alleen je docent Nederlands besteedt aandacht aan je taalvaardigheden, maar je vakdocenten zullen je ook bij je taalproducten begeleiden en een beoordeling geven.

41

Leerlijn Nederlands

1 e Projecttaak

2 e Projecttaak

3 e Projecttaak

4 e Projecttaak

5 e Projecttaak

6 e Projecttaak

Uitleg Schema a. Doel & Thema 1.Oriëntatie Bij de stap Oriëntatie kun je aangeven wat het doel en het thema is van de taalproduc- ten die je oplevert, zoals: Het oriëntatieverslag Het oriëntatiege- sprek Het informatiemate- riaal dat je leest. Bij het invullen van je plan van aanpak kun je doel en thema schriftelijk en mon- deling aangeven. Je gaat werken met een topische lijst: Wat? Waar? Hoe? Wanneer? enz. Bij alle talige produc- ten in deze stap geef je het doel en thema helder weer. 3. Uitvoering en controle Bij de uitvoering blijf je thema en doel vasthouden. Je controleert punt a bij je communicatie- producten. 4. Oplevering en evaluatie Aangeven hoe je doel en thema voor de ontvanger hebt toe- gepast. Beoordeling van a. 2. Planning en voorbereiding

b. Zender-Ontvan- ger 1.Oriëntatie Bij de stap Oriëntatie kun je bepalen wie de boodschap over- brengt of ontvangt. Bij je taalproducten kijk je of je geschikte informatiebronnen gebruikt. Of jouw boodschap geschikt is voor de ontvanger. 2. Planning en voorbereiding Bij het invullen van je plan van aanpak weet je duidelijk aan te geven voor wie je dit maakt. Je houdt bij de talige producten rekening met de ontvanger.

c. Consequenties 1.Oriëntatie Bij de stap Oriëntatie laat je zien dat je re- kening houdt met de consequenties van het communicatie- middel dat je kiest. Waarom gebruik je juist dit communica- tiemiddel? Wat zijn de voordelen en nadelen van je keuze? Bij het invullen van je plan van aanpak kun je de consequenties voor je keuze van communicatiemidde- len aangeven. Je geeft ook aan welke consequenties je nog niet overziet. Je houdt rekening met de consequenties van het communica- tiemiddel bij de voor- bereiding. 3. Uitvoering en controle Je laat zien dat je re- kening hebt gehou- den met de consequenties van het communicatie- middel. Je controleert a. t/m c. 4. Oplevering en evaluatie Aangeven hoe je a. t/m c. hebt toege- past. Beoordeling van a. t/m c. 2. Planning en voorbereiding

d. Medium 1.Oriëntatie

e. Opbouw 1.Oriëntatie

f. Ruis 1.Oriëntatie Bepalen welke zaken storend zijn in het overbrengen van de boodschap. Bepalen welke kennis en vaardigheden je nodig hebt om storin- gen te voorkomen.

Bij de stap Oriëntatie laat je zien dat je de regels en eigenschap- pen van het commu- nicatiemiddel (medium) kent. Aan welke eisen moet een (oriëntatiever- slag) voldoen? Welke eisen kun je stellen aan informa- tiemateriaal? Bij het invullen van je plan van aanpak geef je aan welke eigen- schappen en regels van communicatie- producten je verder wilt leren kennen. Je laat zien dat je je hebt voorbereid op de eisen, eigenschap- pen en regels van het communicatiemid- del. 2. Planning en voorbereiding

Bij de stap Oriëntatie laat je zien dat je de structuur en opbouw van gesproken en ge- schreven teksten kunt aangeven. Welke structuur heeft een (oriënta- tie)verslag; -gesprek?

2. Planning en voorbereiding

2. Planning en voorbereiding

Bij het invullen van je plan van aanpak geef je de informatie over- zichtelijk en gestruc- tureerd weer. Je geeft ook aan wel- ke structuurkenmer- ken van communicatiepro- ducten je verder wilt leren kennen. Je laat zien dat je je bij de communicatie- middelen hebt voor- bereid op de structuur. 3. Uitvoering en controle Je kunt de structuur- kenmerken goed toe- passen. Je controleert a. t/m e.

Aangeven welke ken- nis je nog nodig hebt om ruis in de toe- komst in je communi- catieproducten te voorkomen. Aantonen dat je reke- ning houdt met sto- rende elementen die voor kunnen komen bij je communicatie- producten. 3. Uitvoering en controle Zoveel mogelijk sto- ringen in de commu- nicatie zien te voorkomen. Je controleert a. t/m f. 4. Oplevering en evaluatie Reflecteren op je acties om ruis in de communicatie zoveel mogelijk terug te brengen. Bepalen welke kennis en vaardigheden je nog verder moet ont- wikkelen. Beoordeling van a. t/m f.

3. Uitvoering en controle Je laat als zender zien bij de communi- catie rekening te houden met de ont- vanger. Je controleert punt a. en b. 4. Oplevering en evaluatie Aangeven hoe je a. en b. hebt toegepast. Beoordeling van a.+ b.

3. Uitvoering en controle Je laat zien dat je het communicatieme- dium goed hebt toe- gepast. Je controleert a. t/m d.

4. Oplevering en evaluatie Aangeven hoe je a. t/ m d. hebt toegepast. Beoordeling van a. t/m d.

4. Oplevering en evaluatie Aangeven hoe je a. t/m e. hebt toe- gepast. Beoordeling van a. t/m e.

42

Made with