Júlia Abreu de Souza - Basiscursus Portugees van Brazilië

Vocabulário

ser ou não ser muito prazer

zijn of niet zijn

aangenaam

tudo bem? vocês são?

alles goed? hoe is het?

zijn jullie?

turistas

toeristen wij zijn

(nós) somos

sim

ja

ingleses

Engelsen

não

nee (ook: niet , geen )

holandeses

Nederlanders

como é o seu nome?

wat is jouw (uw) naam?

meu nome ... sou brasileiro

mijn naam ...

ik ben Braziliaan

carioca isto é de, do

inwoner van Rio de Janeiro

dat wil zeggen

uit, van

sou do (de) uma cidade

ik kom uit ...

een stad

e en bonita(o)

mooi maar

mas

muito grande

erg, heel

groot deze

esta

amiga

vriendin

Antuérpia

Antwerpen

Brasil, meu Brasil brasileiro, … Vou cantar-te nos meus versos, …

6 Aquarela do Brasil Ary Barroso

Pronomes pessoais I  Persoonlijke voornaamwoorden I O presente de ser De tegenwoordige tijd van ser

1.1

zijn

ser

nós vocês eles, elas

eu você ele, ela o senhor (sr.) a senhora (sra.)

s omos são são são são

sou é é é é

wij zijn jullie zijn zij zijn u bent (m/v mv.) u bent (v mv.)

ik ben jij bent hij, zij is u bent (m) u bent (v)

os senhores as senhoras

22

Basiscursus Portugees van Brazilië

Made with FlippingBook Online newsletter creator