Tiba Bolle en Inge van Meelis - Taalbewust beroepsonderwijs

1.2  Het Referentiekader Taal

Niveau 2F wordt voor leerlingen gezien als voldoende om zich te kunnen redden in de maatschappij en in een beroep waarin geen hoge eisen wor den gesteld aan taalvaardigheid. De taken die leerlingen moeten beheersen liggen dicht bij de belevingswereld (ook school en stage), zijn betrekkelijk concreet en vaak in korte tijd uitvoerbaar. Voor sommige beroepen (secre tarieel, kinderopvang) wordt een hoger niveau gevraagd: niveau 3F. Niveau 3F is ook het verplichte eindniveau voor alle niveau 4-opleidingen in het mbo. De taken die leerlingen moeten kunnen uitvoeren zijn complexer en abstracter en vragen om zowel brede als specialistische kennis van de we reld. Er wordt meer gevraagd dan de dagelijkse algemene taalvaardigheid. Enerzijds omdat de beroepsuitoefening op dit niveau hogere eisen stelt aan taalvaardigheid. Denk bijvoorbeeld aan het zelfstandig kunnen schrijven van teksten zoals een behandelplan, een offerte of een rapport. Anderzijds is die hogere eis bedoeld om doorstroom naar het hbo mogelijk te maken. Niveau 3F doet een groter beroep op schoolse taalvaardigheid , zoals de vaardigheid om langere en complexe teksten te lezen. Voorbeeld van de beschrijving van het kenmerk ‘woordenschat’ bij spreken en gesprekken voeren 1F Beschikt over voldoende woorden om te praten over vertrouwde situa ties en onderwerpen, maar zoekt nog regelmatig naar woorden en vari eert niet veel in woordgebruik. 2F Beschikt over voldoende woorden om zich te kunnen uiten. Het kan soms nodig zijn een omschrijving te geven van een onbekend woord. 3F Beschikt over een goede woordenschat. Kan variëren in de formulering. Trefzekerheid in de woordkeuze is over het algemeen hoog, al komen enige verwarring en onjuist woordgebruik wel voor. 4F Beschikt over een breed repertoire aan woorden, idiomatische uitdruk kingen en uitdrukkingen uit de spreektaal. Taakuitvoering: hoe goed? Naast de omschrijving van het soort taak geeft het Referentiekader Taal glo baal aan hoe goed leerlingen een bepaalde taaltaak moeten kunnen uitvoe ren. Wat moet een leerling in een bepaalde situatie kunnen laten zien? In het Referentiekader wordt dit beschreven bij de ‘kenmerken van taakuit voering’. Denk hierbij aan afstemming van het taalgebruik op het doel en de gesprekspartner, aan samenhang, woordgebruik en spelling, uitspraak en grammatica. Per niveau worden de eisen op ieder aspect hoger.

DEEL I Visie

25

Made with FlippingBook HTML5