00640370001

00640370001

Basisdocument Beroepstaakgestuurd Leren

Opleiding Fijnmechanische Techniek > Verspaner [Crebo 94340]

Basisdocument Beroepstaakgestuurd Leren

Opleiding Fijnmechanische Techniek > Verspaner [Crebo 94340]

69372977 Bestelnummer 00640370001

COLOFON Directeur en managementteam

P. Foppen en L. Fine, B. Huijberts, M. Pelgrum De volgende docenten hebben meegewerkt A. Brok en T. Zuijderduin Ontwikkelteamleider W. van Dijk Redactie M. Brok , W. van Dijk en T. Zuijderduin

Omslag/Lay-out Studio Blanche Foto's/figuren W. van Dijk en E. Baron

Ondanks alle inspanningen is het mogelijk dat de Stichting Consortium Beroepsonderwijs niet alle copyrights van de in de uitgave opgenomen illustraties geregeld heeft. Degenen diemenen alsnog rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met de Stichting. © 2009 Stichting Consortium Beroepsonderwijs. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, namelijk elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande toestemming van de Stichting Consortium Beroepsonderwijs.

INHOUD

1 Inleiding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5

2 Beroepstaakgestuurd leren (BGL) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 2.1 Beroepstaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 2.2 Zeven stappen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6

2.2.1 Stap 1: Oriënteren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 2.2.2 Stap 2: Invullen mini-POP . . . . . . . . . . . . . . . . 8 2.2.3 Stap 3: Voorbereiden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 2.2.4 Stap 4: Uitvoeren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 2.2.5 Stap 5: Controleren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 2.2.6 Stap 6: Beoordelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 2.2.7 Stap 7: Terugkijken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9

3 De organisatie van BGL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 3.1 Persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) en mini-POP 10 3.2 Het portfolio. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 3.3 De basisgroep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 3.4 Begeleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 3.4.1 De trajectbegeleider (t). . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 3.4.2 De praktijkopleider/leermeester (po) . . . . . 13 3.4.3 De praktijkbegeleider (pb) . . . . . . . . . . . . . . . 13 3.4.4 De vakdocenten (vd) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14 3.5 Waar leer je? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14

3.5.1 Het leren in de school . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14 3.5.2 Het leren in het leerbedrijf . . . . . . . . . . . . . . 15

4 Mijn beroep: Verspaner . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 4.1 Wat doet een verspaner? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 4.2 Waar werkt een verspaner? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 4.3 Wat moet een verspaner kennen en kunnen? . . . . 17 4.4 Keuzemogelijkheden en vooruitzichten. . . . . . . . . . 17 4.5 Kerntaken, werkprocessen, competenties en

prestatie-indicatoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17 4.5.1 Wat zijn kerntaken? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17 4.5.2 Wat zijn werkprocessen, competenties en prestatie-indicatoren? . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18

3

5 Beoordelen en terugkijken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .20 5.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .20 5.2 Beoordeling bij competentiegericht opleiden . . . . .20 5.3 Waarvoor krijg je een beoordeling? . . . . . . . . . . . . .20 5.4 Welke score kun je behalen?. . . . . . . . . . . . . . . . . . .21 5.5 Wanneer krijg je een beoordeling? . . . . . . . . . . . . . .22 5.6 Wie geven een beoordeling? . . . . . . . . . . . . . . . . . . .22 5.7 Waarmee kun je beoordeeld worden? . . . . . . . . . . .23 5.8 Werken met de STARR-methode . . . . . . . . . . . . . . .24 5.9 De beoordelingsmonitor. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .24 5.10 Beoordelen met de beoordelingsmonitor . . . . . . . .26 5.11 Competentiescoretabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .26 5.12 Beschrijving van de complexiteit. . . . . . . . . . . . . . . .27 5.13 Wanneer zijn er vaststellingsmomenten? . . . . . . . .27 5.14 Afronding van de opleiding en diplomering . . . . . . .28 6 Nederlands en MVT (moderne vreemde talen) . . . . . . . . . .29 6.1 Taalniveaus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .29 6.2 De drieslagmethode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .29 6.3 Werken met het communicatieschema. . . . . . . . . .30 6.4 Leerlijn Nederlands in de beroepstaken . . . . . . . . .34

7 Leren, Loopbaan en Burgerschap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .38

Bijlage 1 Alfabetische Woordenlijst

Basisdocument Beroepstaken . . . . . . . . . . . .41 Bijlage 2 Proces-competentie-matrix Verspaner . . . . .44 Bijlage 3 Leren, Loopbaan en Burgerschap . . . . . . . . .50 Bijlage 4 Niveauomschrijving Nederlands B1 . . . . . . .72 Bijlage 5 Niveauomschrijving Moderne Vreemde Talen A2. . . . . . . . . . . . . .78

4

1 INLEIDING

Beste leerling, 1

De bedoeling van dit Basisdocument is dat je zelf zoveel mogelijk informatie kunt vinden over: • •Hoe BGL (Beroepstaakgestuurd Leren) werkt. • •De opbouw van een beroepstaak in 7 stappen. • •Wat er van jou verwacht wordt: praktisch en theoretisch. • •Hoe je beoordeeld gaat worden. • •Wat de betekenis is van de begrippen die je bij BGL tegenkomt. Je hebt voor een technische beroepsopleiding gekozen. Je wilt wel leren, maar voornamelijk als het met je werk te maken heeft. Beroepstaak Gestuurd Leren (BGL) sluit aan bij deze wens. Want bij BGL staan beroepstaken centraal. Beroepstaken zijn leer- en werktaken die gericht zijn op de dagelijkse praktijk van jouw werk. Je gaat beroepstaken uitvoeren aan de hand van zeven vaste stappen. Deze stappen geven structuur aan en wijzen je de weg. Het is een aantrekkelijke manier van leren, omdat er een directe verbinding is tussen de theorie en de praktijk in de vakopleiding. Bij BGL krijg je niet alleen te maken met praktische vakkennis, zoals tekening lezen of het gebruik van gereedschappen. Het gaat ook om algemene vaardigheden, zoals plannen en problemen oplossen. De mix van vakkennis, vaardigheden en werkhouding zijn je competenties. Werkgevers vinden deze competenties belangrijk, vooral jouw werkhouding en je sociale vaardigheden (hoe je met anderen omgaat). Je krijgt deze competenties door onder andere veel in groepen te werken. Je leert veel van elkaar door samen over de beroepstaken na te denken en oplossingen te vinden. Deze manier van leren kan een goede steun zijn bij je verdere ontwikkeling. In je vak en in de maatschappij. Die steun zal je goed kunnen gebruiken in de toekomst, want werken in deze wereld verandert snel. Jij zult die ontwikkelingen moeten kunnen bijhouden. Kortom BGL… • Is een praktische manier van leren. • Geeft structuur aan je opleiding. • Sluit aan bij de vraag van het bedrijfsleven naar competenties van werknemers. • Bereidt je voor op een baan als vakman, waarin je bij moet blijven. • Laat je overzichtelijk in de praktijk leren. • Verbindt theoretische en praktische kennis op een heldere manier. In dit Basisdocument vind je alle informatie die je nodig hebt om zelf en met je basisgroep aan beroepstaken te werken. Gebruik dit document vooral wanneer je meer achtergrondinformatie nodig hebt.

Veel succes met je opleiding!

5

1. Dit Basisdocument is qua opzet primair gericht op de leerling, maar het bevat inhoudelijk belangrijke achtergrondinformatie voor zijn docenten en begeleiders.

BASISDOCUMENT BEROEPSTAAKGESTUURD LEREN

2 BEROEPSTAAKGESTUURD LEREN (BGL)

2.1 Beroepstaken

Bij BGL draait alles om de beroepstaak.

Een beroepstaak is: Een afgerond samenhangend geheel van werkzaamheden dat zich voordoet in de praktijk

Voorbeelden zijn: • het installeren van een cv-ketel bij een klant

• het assembleren van een PC • een kleine beurt van een auto • laswerkzaamheden verrichten

Met een beroepstaak ben je meestal een aantal weken bezig. In je opleiding voer je 10 tot 15 beroepstaken uit. Je kunt op school en in het leerbedrijf aan de beroepstaken werken. Bij een BOL 1 - of BBL 2 -opleiding is de verhouding tussen leren op school en in het bedrijf verschillend. Bij de eerste taken krijg je nog veel begeleiding. De laatste beroepstaken voer je zelfstandig uit.

2.2 Zeven stappen

Bij het BGL doorloop je zeven stappen. Het is een systematische manier om een beroepstaak uit te voeren.

Stap 1 Oriënteren Stap 2 Invullen mini-POP Stap 3 Voorbereiden Stap 4 Uitvoeren

Stap 5 Controleren Stap 6 Beoordelen Stap 7 Terugkijken

6

1. BOL-opleiding: de leerlingen hebben een stageovereenkomst 2. BBL-opleiding: de leerlingen hebben een arbeidsovereenkomst

De zeven stappen van BGL

Elke stap bespreek je met je trajectbegeleider. Pas wanneer je trajectbegeleider deze stap als goed beoordeelt, mag je doorgaan met de volgende stap.

2.2.1 Stap 1: Oriënteren

Eerst ga je kijken wat belangrijk is bij zo’n beroepstaak. • Hoe ziet het werk eruit? • Wat moet je allemaal doen? • Onder welke omstandigheden moet je je werk doen? • Waar moet je speciaal op letten? Bij oriënteren bekijk je hoe het werk wordt uitgevoerd. Je kunt dit doen door een video te bekijken of op internet informatie op te zoeken. Je weet dan wat er bij het werk aan de orde komt. Aan je trajectbegeleider of praktijkopleider kun je laten zien dat je begrijpt waar het over gaat. Je kunt bijvoorbeeld een verslag van een werkvolgorde als bewijs inleveren.

7

BASISDOCUMENT BEROEPSTAAKGESTUURD LEREN

2.2.2 Stap 2: Invullen mini-POP

In de beroepstaken krijg je te maken met het mini-POP (mini-Persoonlijk Ontwikkelings Plan). Na de oriëntatie vul je een mini persoonlijk ontwikkelplan in. Een mini-POP is een afsprakenlijst waarin staat:

• Wat je gaat leren. • Hoe je gaat leren. • Waar je gaat leren. • Welke competenties je verder gaat ontwikkelen.

In het mini-POP staan ook: • Onderdelen die nodig zijn om je beroepstaak uit te voeren.

• De sociale vaardigheden. • Eisen voor je (werk)houding.

Samen met je trajectbegeleider vul je jouw mini-POP in. Het mini-POP is heel belangrijk in een beroepstaak.

2.2.3 Stap 3: Voorbereiden

Het liefst zou je meteen willen beginnen aan de beroepstaak. Maar goed werk kan niet zonder een goede voorbereiding. Onderdelen van een goede voorbereiding zijn: • De theorie leren die nodig is om de beroepstaak goed uit te kunnen voeren. • Ervoor zorgen dat je de vaardigheden goed beheerst. • Uitzoeken welke gereedschappen en materialen je nodig hebt. • Een werkvoorbereiding maken. Natuurlijk kijk je ook naar de beste werkvolgorde. Je kunt de beroepstaak op school of in een bedrijf uitvoeren. Op school gebeurt dit vaak samen met enkele andere leerlingen. In de beroepspraktijk werk je alleen of met een ervaren collega. Je werkt nu echt aan de beroepstaak. Je weet uit de vorige 3 stappen precies wat je moet doen. Als het nodig is, zoek je meer informatie op en overleg je over de beste aanpak. Soms moet je een deel van het werk overdoen om het juiste resultaat te krijgen. Het eindresultaat moet echt goed zijn. 2.2.4 Stap 4: Uitvoeren

8

2.2.5 Stap 5: Controleren

Controleren is een belangrijk onderdeel van je werk. • Is het goed uitgevoerd? • Voldoet het aan de eisen? • Is de maatvoering goed? • Werkt het zoals het zou moeten werken? • Zitten er fouten in? • Is de klant tevreden? Je controleert je eigen werk en verbetert het waar het nodig is.

2.2.6 Stap 6: Beoordelen

In deze stap volgt de beoordeling van de complete beroepstaak. Daarbij beoordeelt de trajectbegeleider het werk: • Van de groep. • Van iedere leerling apart.

Beoordelaars kunnen zijn: • De begeleiders van de school: de trajectbegeleider en je andere docenten. • De praktijkopleider van het leerbedrijf. • Andere leerlingen. De praktijkopleider beoordeelt het werk dat in de praktijk is uitgevoerd. Hij kijkt naar: • Het product (het eindresultaat). • Het proces (hoe is er gewerkt).

Je krijgt een beoordeling voor: • Jouw vakmatig handelen. • Jouw sociale vaardigheden. • Je werkhouding.

Tijdens je opleiding ontwikkel je je eigen competenties. Daarin moet wel vooruitgang te zien zijn. De competenties moeten uiteindelijk voldoen aan de eisen van het eindniveau van de opleiding. In het kwalificatiedossier kun je zien aan welke eisen je moet voldoen.

2.2.7 Stap 7: Terugkijken

Bij het terugkijken, komen de onderdelen van het mini- POP weer terug.

Je kijkt met de trajectbegeleider naar het volgende: • Heb je geleerd wat je in het mini-POP hebt beschreven? • Wat ging goed en minder goed?

• Wat kun je verbeteren? • Hoe ga je dat verbeteren?

9

BASISDOCUMENT BEROEPSTAAKGESTUURD LEREN

3

DE ORGANISATIE VAN BGL

3.1 Persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) en mini-POP

POP Bij de aanmelding voor je opleiding krijg je een intakegesprek. Daarbij stel je een Persoonlijk Ontwikkelings Plan (POP) op. Met het POP maak je een planning voor je gehele opleiding en je verdere loopbaan. Je onderzoekt en beschrijft hoe het gaat met: • Je opleiding en met je werk.

• Je toekomstplannen voor je verdere loopbaan. • Je plannen om nieuwe dingen te doen en te leren.

Mini-POP Het mini-POP is een plan van aanpak voor elke beroepstaak waar je aan gaat werken.

In een mini-POP geef je antwoord op de vragen: • Welke competenties heb ik al? • Welke competenties moet ik nog ontwikkelen? • Waar ben ik goed in? • Waaraan moet ik extra aandacht besteden?

Je gebruikt je mini-POP om je leerweg te plannen. In het mini-POP schrijf je ook op welke (algemene) competenties je bij deze beroepstaak gaat ontwikkelen.

Onderstaand schema geeft aan hoe het BGL is georganiseerd.

10

De relatie tussen POP, mini-POP en beroepstaken

11

Na het succesvol doorlopen van alle beroepstaken volgt diplomering.

BASISDOCUMENT BEROEPSTAAKGESTUURD LEREN

3.2 Het portfolio

De resultaten van de beroepstaken neem je op in jouw persoonlijk portfolio. Een portfolio is een verzamelmap voor bewijsstukken van beoordelingen. Het portfolio kun je op papier of digitaal bijhouden. Op school krijg je daar meer informatie over.

In het portfolio komen: • De opgeleverde producten van je beroepstaak. • De beoordelingen en de resultaten van de stappen. • Het verslag van het terugkijkgesprek. • De verbeterpunten.

Als je naar een ander bedrijf gaat of van opleiding verandert, gaat het portfolio mee. Zo kun je altijd laten zien wat je al beheerst en wat je tot nu toe gedaan hebt.

3.3 De basisgroep

Je leert op school in een basisgroep. Dit is een groep van 4 tot 6 leerlingen. In het leerbedrijf werk je aan je beroepstaak met hulp en aanwijzingen van je praktijkopleider en ervaren collega’s. Jullie werken samen aan een beroepstaak. Jullie zoeken op wat je nodig hebt, en gaan naar een praktijklokaal om praktische vaardigheden te oefenen. In jouw mini-POP heb je vastgelegd aan welke persoonlijke competenties je wilt gaan werken.

Samen doorloop je in de basisgroep de stappen van de beroepstaken. Jullie leren samen, maar je maakt wel eigen resultaten en tussenproducten. Dit voorkomt dat sommige leerlingen heel veel doen en andere heel weinig.

12

3.4 Begeleiding

Alle begeleiders hebben een ondersteunende rol bij het ontwikkelen van je competenties.

Je begeleiders zijn: • De trajectbegeleider (t). • De praktijkopleider (po). • De praktijkbegeleider (pb). • De vakdocenten (vd).

3.4.1 De trajectbegeleider (t)

Tijdens jouw opleiding heb je een trajectbegeleider.

De trajectbegeleider: • Plant samen met jou wat je gaat leren. • Helpt je bij praktische vragen. • Ondersteunt jou ook bij het kiezen van de route door de opleiding. Bijvoorbeeld bij de volgorde van de beroepstaken en bij de keuze voor een uitstroomspecialisatie. • Begeleidt jou bij je competentieontwikkeling.

Daarbij overlegt de trajectbegeleider ook met de andere begeleiders/docenten en met de praktijkopleider van het leerbedrijf.

3.4.2 De praktijkopleider/leermeester (po)

De praktijkopleider/leermeester is in het bedrijf de persoon die jou begeleidt op de werkvloer.

De praktijkopleider/leermeester: • Ondersteunt jou bij het leren in het bedrijf. • Geeft je de ruimte om zaken zelf uit te zoeken. • Legt uit, doet voor en stimuleert jou bij het uitvoeren van je beroepstaak. • Beoordeelt jou; het gaat daarbij niet alleen om het uitvoeren van de taak, maar ook om vast te stellen wat er goed ging en wat niet. De trajectbegeleider van de school heeft regelmatig, drie of vier keer per jaar, contact met de praktijkopleider/leermeester in het bedrijf. Samen bespreken ze dan hoe het gaat met jouw leerproces. Zo zijn school en bedrijf samen verantwoordelijk voor jouw opleiding.

3.4.3 De praktijkbegeleider (pb)

Het kan zijn dat je de beroepstaak niet in een bedrijf uitvoert, maar op school. Tijdens het werken in de praktijkruimte krijg je begeleiding van een praktijkbegeleider. Hij heeft dezelfde rol als de praktijkopleider/leermeester in het bedrijf.

13

BASISDOCUMENT BEROEPSTAAKGESTUURD LEREN

3.4.4 De vakdocenten (vd)

Tijdens het uitvoeren van de beroepstaken werk je ook aan: • Vaktheorie. • Rekenen. • Nederlands. • Engels en/of een andere moderne vreemde taal. • Leren, Loopbaan en Burgerschap (LLB). De docenten geven daarvoor ondersteunende workshops of lessen bij de beroepstaken. Je volgt de workshops die je nodig hebt. Met je trajectbegeleider bespreek je welke workshops of lessen nodig zijn voor jou.

3.5 Waar leer je?

Op school en in het leerbedrijf werk je aan dezelfde beroepstaak. Alle stappen kun je zowel op school als in het leerbedrijf uitvoeren. BBL-leerlingen werken op de schooldag vooral aan de theorieonderdelen van de beroepstaak met hun basisgroep. De rest doen zij op hun werk. Vooral tijdens stap 1: Oriënteren is de basisgroep belangrijk. Je kunt dan gebruik maken van elkaars kennis. Ook bij de andere stappen wissel je ervaringen uit en leer je van elkaar. Omdat de school en het leerbedrijf verschillende mogelijkheden hebben om beroepstaken uit te voeren, zal het per situatie verschillen wat je op school doet en wat in het leerbedrijf. Er is geen vaste regel die bepaalt waar je de beroepstaak moet uitvoeren. De school is wel verantwoordelijk voor de trajectbegeleiding. Het opstellen van het mini-POP en het terugkijken valt dan ook onder de verantwoordelijkheid van de trajectbegeleider van jouw opleiding. Bij het leren in de school ben je actief aan het werk in je basisgroep. Vaak met meerdere groepjes in één ruimte. Je overlegt met elkaar, je zoekt samen informatie op, je maakt aantekeningen en je wisselt dit af met de praktijk. Als het kan, zijn de theorieruimte en de praktijkruimte dicht bij elkaar, of is er één ruimte. Er moet voldoende mogelijkheid zijn voor praktijkoefening. Er moeten studiebronnen aanwezig zijn zoals internet, dvd’s, naslagwerken en leerboeken. De praktijkbegeleider van de school loopt rond. Hij kijkt hoe het gaat en stimuleert je. Daarnaast zijn er dagelijks of wekelijks momenten gepland dat je samen met/in de basisgroep overlegt met de trajectbegeleider over de voortgang. 3.5.1 Het leren in de school

14

3.5.2 Het leren in het leerbedrijf 1

Bij BGL moeten het bedrijf en de school goed overleg hebben over de planning van de beroepstaak. Ze moeten duidelijke afspraken maken over welke beroepstaken jij in het bedrijf uitvoert en op welke momenten je dat doet. Soms kan het bedrijf het werk aanpassen aan de planning van de school. Soms moet de school zich aanpassen aan de planning van het bedrijf. Van het bedrijf mag je verwachten dat het je ondersteunt bij de beroepstaak. Vaak krijg je te maken met een praktijkopleider/leermeester (po).

15

1. Regionale praktijkcentra of vergelijkbare instellingen

BASISDOCUMENT BEROEPSTAAKGESTUURD LEREN

4 MIJN BEROEP: VERSPANER

Hier volgt een beschrijving uit het kwalificatiedossier van de opleiding waarvoor jij de beroepstaken gaat maken: Verspaner. In dit hoofdstuk vind je: • Een omschrijving wat het beroep inhoudt:

• Wat doet een verspaner? • Waar werkt een verspaner?

• Wat moet een verspaner kennen kunnen? • Keuzemogelijkheden en vooruitzichten. • Kerntaken, werkprocessen en competenties. • Een overzicht van de kerntaken, werkprocessen en competenties.

4.1 Wat doet een verspaner?

Je maakt onder andere precisiedelen voor specialistische machines en apparatuur. Met zogenoemde 'verspanende technieken' als draaien, frezen, slijpen en polijsten maak je die precies op maat. De materialen waarmee je werkt zijn onder meer roestvast staal, aluminium, keramiek, titanium en speciale kunststoffen. Je werkt met draaibanken en freesmachines, handbediend én volautomatisch. Je werk begint met de aanlevering van een opdracht en de werktekening die daarbij hoort. Aan de hand van die tekening ga je aan de slag. Als je klaar bent, volgt een productcontrole waarna het product verder kan voor een eventuele vervolgbewerking of voor de nabewerking.

4.2 Waar werkt een verspaner?

Je kunt als verspaner aan de slag in allerlei bedrijven die werken met fijnmechanische techniek. Je kunt bijvoorbeeld werken in de: • Machine-industrie. • Transportmiddelenindustrie (van auto's tot vliegtuigen en schepen). • Elektrotechnische industrie. • Medische en optische industrie. Het zijn bijna altijd toeleverende bedrijven. De eindproducten maken zij dus niet zelf.

16

4.3 Wat moet een verspaner kennen en kunnen?

• Je hebt natuurlijk aanleg voor techniek. • Wat je met je ogen ziet, kun je met je handen maken. • Je kunt planmatig, systematisch en nauwkeurig werken. • Je doet graag dingen samen met anderen, maar vindt het ook leuk om alleen op pad te zijn.

• Over je vak kun je ook goed met anderen communiceren. • Je hebt geen moeite met wisselende omstandigheden. • Je kunt goed omgaan met werkdruk. • Bovendien heb je aandacht voor veiligheid en milieu. • Een VCA-certificaat heb je nodig als bewijs dat je veilig kunt werken.

Uiterste nauwkeurigheid is van groot belang. Als een onderdeel naar het International Space Station - ver weg in de ruime - wordt gezonden, moet het wel precies passen natuurlijk. Maar ook de tandartsboor moet heel nauwkeurig werken, anders gebeuren er ongelukken. Het is dus belangrijk dat je zelfstandig, geconcentreerd en heel precies kunt werken.

4.4 Keuzemogelijkheden en vooruitzichten

Binnen de opleidingsrichting Fijnmechanische Techniek kun je kiezen uit verschillende vakrichtingen. Je kunt doorgroeien naar specialistische functies.

Je kunt verder leren voor: • Allround verspaner • Fijnmechanisch verspaner • Allround plaatwerker. • Tekenaar-werkvoorbereider • Research instrumentenmaker • Meewerkend leidinggevende.

Je kunt je ook specialiseren in een andere richting binnen het vakgebied Fijnmechanische Techniek.

4.5 Kerntaken, werkprocessen, competenties en prestatie-indicatoren

Door het uitvoeren van de volgende werkprocessen kun je aantonen dat je de aangegeven kerntaken aankunt en dat je als verspaner competent bent.

4.5.1 Wat zijn kerntaken?

Kerntaken zijn de belangrijkste eisen die het bedrijf aan je stelt als je bijvoorbeeld komt solliciteren. Bij de opleiding Verspaner niveau 2 is er één kerntaak: • Kerntaak 1: Verricht verspanende bewerkingen Aan het einde van de opleiding moet je deze kerntaak goed uit kunnen voeren.

17

BASISDOCUMENT BEROEPSTAAKGESTUURD LEREN

4.5.2 Wat zijn werkprocessen, competenties en prestatie-indicatoren?

De kerntaken bestaan uit werkprocessen. Voorbeelden van werkprocessen bij verspanen zijn: • Voorbereiden verspanende bewerkingen. • Machine productiegereed maken. • Uitvoeren van verspanende bewerking. • Meten en controleren van het eigen werk. • Afronden van verspanende bewerkingen (in context). • Onderhouden van apparatuur.

In een beroepstaak rond je vaak een dergelijk werkproces af.

Tijdens een werkproces werk je aan competenties. Een competentie is een mix van kennis, vaardigheid en beroepshouding. Voorbeelden van competenties zijn: • Formuleren en rapporteren. • Instructies en procedures opvolgen. • Met druk en tegenslag omgaan. In onderstaand schema zie je de relatie tussen kerntaken, werkprocessen en competenties. Elke competentie is verder uitgewerkt in componenten (onderdelen). De competentie Instructies en procedures opvolgen heeft bijvoorbeeld drie componenten: • Instructies opvolgen. Met de prestatie-indicatoren (prestatie-aanwijzers) kan een beoordelaar goed controleren of jij dat écht doet. Een beoordelaar gebruikt prestatie-indicatoren om je gedrag (werkhouding) tijdens de uitvoering van de beroepstaak te beoordelen. Voorbeelden van prestatie- indicatoren bij deze componenten zijn: De medewerker houdt zich aan de door de organisatie voorgeschreven onderhouds- en testprocedures en gebruikt de benodigde onderdelen, componenten, hulpmiddelen en gereedschappen dusdanig dat de geldende normen, Arbo-, veiligheids- en milieuvoorschriften opgevolgd worden. • Werken conform voorgeschreven procedures. • Werken conform veiligheidsvoorschriften.

Een overzicht van kerntaken, werkprocessen, competenties kun je vinden in schema 1.

18

Schema 1: Overzicht Kerntaak verspaner met werkprocessen en competenties

Kerntaak

Werkprocessen

Competenties

E. Samenwerken en overleggen

K. Vakdeskundigheid toepassen

L. Materialen en middelen inzetten Q. Plannen en organiseren S. Kwaliteit leveren

T. Instructies en procedures opvolgen

Kerntaak 1: Verricht verspanende bewerkingen

1.1 Voorbereiden verspanende bewerkingen

x x x x

1.2 Machine productiegereed maken

x x

x

1.3. Uitvoeren van verspanende bewerkingen

x x

x

1.4 Meten en controleren van eigen werk

x x

x

1.5 Afronden van verspanende bewerkingen (in context)

x x

x

1.6 Onderhouden van apparatuur

x x

x

19

BASISDOCUMENT BEROEPSTAAKGESTUURD LEREN

5 BEOORDELEN EN TERUGKIJKEN

5.1 Inleiding

Niet alleen het werken aan beroepstaken is belangrijk, maar ook het terugkijken. Terugkijken is: evalueren hoe je alles hebt gedaan. Bij het terugkijken kijk je samen met je begeleider wat goed ging en welke dingen minder goed gingen. Deze ga je verbeteren in de volgende beroepstaak. Om je toekomstige beroep goed te kunnen uitvoeren, ga je competenties ontwikkelen.

5.2 Beoordeling bij competentiegericht opleiden

Bij elke beroepstaak krijg je beoordelingen van diverse begeleiders en beoordelaars. Ze gebruiken daarvoor verschillende beoordelingmethoden. Het doel van het beoordelen is vast te stellen of je de competenties van de beroepstaak voldoende ontwikkelt.

Je laat competent gedrag zien als je de werkprocessen die bij je opleiding horen, op een actieve manier uitvoert.

5.3 Waarvoor krijg je een beoordeling?

Bij BGL (Beroepstaak Gestuurd Leren) volgen de begeleiders en beoordelaars jouw werk terwijl je leert.

Zij beoordelen: • het product (het resultaat van je beroepstaak) • competent gedrag (jouw manier van werken, je houding en je motivatie) • de uitvoering van kerntaken en werkprocessen Hoe gaat de beoordeling dan? Door het werken aan de beroepstaken ontwikkel jij je competenties. In bijlage 2 kun je lezen welke competenties bij jouw opleiding horen.

Het product Bij elke beroepstaak maak je beroepsproducten. Voorbeelden van beroepsproducten zijn: • een werkvoorbereiding • een berekening • een praktijkwerkstuk • een brief

Deze beroepsproducten horen bij de kerntaken en werkprocessen van je opleiding. Je zorgt tijdens het werken aan de beroepstaak ervoor dat de producten aan de gevraagde eisen voldoen. Pas dan krijg je voor het product de beoordeling ‘voldoende’ of ‘goed’.

Wanneer alle producten van een stap de beoordeling ‘v’ (voldoende) of ‘g’ (goed) hebben, krijg je een OK om door te gaan met de volgende stap van de beroepstaak.

20

Observeren en beoordelen Je begeleiders zullen je bij het werken aan een beroepstaak observeren. Ze kijken daarbij vooral naar de manier waarop je werkt. Ze kijken of je competent gedrag laat zien. Ze kijken ook of je genoeg kennis en vaardigheid bezit.

Alles wat je moet kennen en kunnen staat in 2 documenten: • het kwalificatiedossier (KD) van je opleiding • het document Leren, Loopbaan en Burgerschap (LLB-document)

Het kwalificatiedossier (KD) en het LLB-document zijn lijsten met de competenties die het bedrijfsleven en de school aan het einde van de opleiding van jou verwachten. Deze vind je in dit Basisdocument in bijlage 2 en 3. De beoordelaars beoordelen je met een beoordelingsmonitor. Tijdens de uitvoering van je beroepstaak kunnen ze opmerkingen in de monitor zetten. Ze noteren alleen de opvallende dingen die je laat zien. Dat kunnen positieve of minder positieve dingen zijn. Als ze niets bijzonders vermelden, heb je je competenties voldoende ontwikkeld.

5.4 Welke score kun je behalen?

De beoordelaars maken gebruik van de D-A-G-score.

D Deels / niet aangetoond competent gedrag Je werkt onvoldoende volgens de prestatie-indicator en/of je bent niet voldoende actief en/of je zet te weinig kennis en vaardigheden in.

A Aangetoond competent gedrag Je werkt volgens de prestatie-indicator. Je bent actief en je zet de benodigde kennis en vaardigheden in.

De eindbeoordeling van elke beroepstaak gebeurt tijdens een beoordelingsmoment. Bij stap 4 (Oplevering en evaluatie) bekijken de begeleiders en jijzelf de eventuele verschillen in beoordeling. Op basis van de bewijsstukken stellen de beoordelaars de definitieve score vast. Met deze uiteindelijke score wordt de monitor definitief. Jij kunt hem als bewijsstuk opnemen in je portfolio. Tijdens het beoordelingsmoment kun je ook verbeterpunten voor een volgende beroepstaak opstellen. De beoordelaars stellen de kolom D-A-G en de opmerkingen vast met de volgende gegevens: • de kwaliteit van de producten en de feedback er op • wat er tot dat moment in de monitor bij ‘opmerkingen’ staat • de mening van begeleiders, docenten en/of praktijkopleider over jou G Goed aangetoond competent gedrag Je werkt beter dan de prestatie-indicator vraagt en je bent proactief en je zet kennis en vaardigheden bovengemiddeld in.

21

BASISDOCUMENT BEROEPSTAAKGESTUURD LEREN

5.5 Wanneer krijg je een beoordeling?

Je krijgt bij elke stap in de beroepstaak een beoordeling voor de opgeleverde producten en je beroepshouding. Je begeleider zal ook elke stap met jou evalueren in een gesprek. De bedoeling hiervan is dat je duidelijk kunt zien of het de goede kant op gaat met de ontwikkeling van je competenties. Het is jouw taak om te laten zien dat je de juiste werkzaamheden doet en dat je weet waarom je het zo doet. Daarom is het belangrijk dat je jouw werk kunt laten zien en dat je er uitleg bij kunt geven. Dat kan bijvoorbeeld in een eindpresentatie.

Aan het einde van de opleiding moet je de competenties hebben aangetoond. Dat betekent dat je het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar hebt bereikt.

5.6 Wie geven een beoordeling?

Het observeren en beoordelen gebeurt door meerdere beoordelaars: • begeleiders op school • vakdocenten • de praktijkopleider in het bedrijf en/of op de BPV-plaats • externe deskundigen, speciaal aangesteld om jou te beoordelen

Niet alleen begeleiders zullen je beoordelen. Ook medeleerlingen kunnen dat doen. Je medeleerlingen geven daarmee extra feedback op jouw functioneren. Ten slotte heb jij zelf een mening over je functioneren.

Beoordelaars zijn daarom ook: • medeleerlingen • jijzelf • je collega’s in de BPV

22

5.7 Waarmee kun je beoordeeld worden?

Er zijn verschillende methoden om je te beoordelen. Dit worden beoordelingsinstrumenten genoemd. Je begeleiders gebruiken 9 beoordelingsinstrumenten: 1 beoordeling ingeleverde producten (P)

2 de kennistoets (K) 3 evaluatiegesprek (E)

4 beroepstaakdossier (Bd) 5 de vaardigheidstoets (V) 6 het criteriumgericht interview (Ci) 7 de presentatie: presentatie (p) en eindpresentatie (ep)

8 360 graden feedback (F) 9 functioneringsgesprek (Fg)

Beoordelingsinstrument

Omschrijving

P

Beoordeling ingeleverde producten

De ingeleverde producten worden beoordeeld op kwaliteit. (volledigheid, eigen inbreng, verzorging enz.) Een kennistoets test je kennis over een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld over materialen of andere theoretische kennis. In een evaluatiegesprek wordt beoordeeld hoe jij je hebt ontwikkeld. Het beroepstaakdossier is het ‘logboek’ waarin alle activiteiten en tijdsbesteding van de beroepstaak zijn opgeschreven. Een vaardigheidstoets test je vaardigheden op een bepaald gebied, bijvoorbeeld montage.

K

Kennistoets

E

Evaluatiegesprek

Pd

beroepstaakdossier

V

Vaardigheidstoets

Ci Criteriumgericht interview Bij een criteriumgericht interview wordt gevraagd naar de resultaten van je werk en de ervaring die je hebt opgedaan. p en ep Presentatie en Eindpresentatie Bij een presentatie laat je zien hoe je een deel van de beroepstaak hebt uitgevoerd.

Bij een eindpresentatie laat je aan anderen zien hoe de hele beroepstaak door jou is uitgevoerd. 360 graden feedback Je medeleerlingen en collega’s geven jou een beoordeling. In een functioneringsgesprek wordt beoordeeld hoe jij als leerling of werknemer functioneert.

F

360 graden feedback

Fg

Functioneringsgesprek

23

BASISDOCUMENT BEROEPSTAAKGESTUURD LEREN

5.8 Werken met de STARR-methode

Bij de beoordelingsgesprekken kan je begeleider de STARR-methode gebruiken om er zeker van te zijn dat hij belangrijke gegevens niet overslaat. Met deze methode kun je jezelf als leerling goed op het beoordelingsgesprek voorbereiden.

STARR staat voor Situatie, Taak, Actie, Resultaat en Reflectie. Dit is de volgorde van de punten die aan de orde komen in het gesprek. Situatie Geef een zo compleet mogelijk beeld van de situatie. • Waar doe je meestal je werk?

• Verloopt de communicatie met je collega’s / medeleerlingen goed? • Heb je te maken met werkdruk? • Zijn er dingen die je van je werk houden? Wat was jouw taak? • Wat wordt in de gegeven situatie van jou verwacht? Welke werkzaamheden heb je uitgevoerd? • Op welke manier heb je de werkzaamheden uitgevoerd? • Wat deed je in de gegeven situatie en waarom?

Taak

Actie

Resultaat Wat is het resultaat van jouw activiteiten?

• Wat was goed gelukt en wat kun je nog verbeteren? Reflectie Stel samen met je begeleider vast wat je hebt geleerd van de situatie en welke consequenties dat heeft voor je functioneren in de toekomst. • Wat was goed en wat kon beter?

Tijdens het gesprek moet je de producten toelichten om er zeker van te zijn dat het ingeleverde materiaal van jou afkomstig is en dat jij de inhoud hiervan beheerst. Voordat een beoordelingsgesprek begint, krijg je te horen om welke producten het gaat.

Voorbeelden van zulke producten zijn: • het bewijs van het werkstuk (bijvoorbeeld een foto)

• notities van het functioneringsgesprek • notities van proces- en productevaluatie • een competentiescoretabel • het product van een beroepstaak

5.9 De beoordelingsmonitor

Tijdens je opleiding houden je begeleiders je vorderingen bij in een beoordelingsmonitor. Een beoordelingsmonitor is een overzicht van producten en competenties waarvoor je in de beroepstaak een beoordeling krijgt.

24

In onderstaand schema zie je hoe de verschillende onderdelen in de beoordelingsmonitor komen.

25

BASISDOCUMENT BEROEPSTAAKGESTUURD LEREN

5.10 Beoordelen met de beoordelingsmonitor

Voor de beheersing van jouw competenties krijg je beoordelingen. In de beoordelingsmonitor staat aangegeven op welke onderdelen jouw competenties beoordeeld worden.

Je krijgt een beoordeling voor:

Je product • Met welk resultaat heb je de beroepstaak uitgevoerd? • Hoe moeilijk was de taak? • Voldoen de producten aan de gestelde eisen? • In welke werksituatie heb je de opdrachten van de beroepstaak uitgevoerd? Je competent gedrag • Welk competent gedrag heb je getoond tijdens de uitvoering van je beroepstaak? • Hoe was je beroepshouding volgens de competenties? Je beroepstaken kun je in opklimmende moeilijkheid uitvoeren. • In de beoordelingsmonitor staat de opklimmende moeilijkheid aangegeven met: A – B – C – D.

5.11 Competentiescoretabel

De resultaten van je competentieontwikkeling worden vanuit de monitor overgenomen in een competentiescoretabel. Hieronder zie je een voorbeeld van een competentiescoretabel.

In dit voorbeeld van een competentiescoretabel zie je het volgende: • De leerling heeft 4 beroepstaken uitgevoerd (alle vier in complexiteit A). • Bij twee werkprocessen is er vooruitgang. De leerling is bij werkproces 1.3 gegroeid van ‘Aangetoond competent gedrag’ naar ‘Goed aangetoond competent gedrag’. Bij werkproces 1.4 is hij van ‘Deels / niet aangetoond competent gedrag’ gegroeid naar ‘Aangetoond competent gedrag’.

26

De scoretabel geeft een totaal overzicht van: • de beroepstaken die je hebt uitgevoerd • behaalde scores van D-A-G • de ontwikkeling van je competente gedrag • in welke complexiteit je de taken hebt uitgevoerd

De competentiescoretabel geeft overzichtelijk aan hoe je opleiding verloopt. Dit geldt voor elk moment van de opleiding. Er zijn echter ook vooraf geplande vaststellingsmomenten. Op die momenten bespreken de begeleiders met jou hoe je het beste verder kunt gaan met je opleiding.

5.12 Beschrijving van de complexiteit

Je begeleider legt de moeilijkheid van de beroepstaak vast die je in een bepaalde werksituatie uitvoert. Je voert de taken uit in oplopende moeilijkheid (complexiteit).

Complexiteit

Welke begeleiding krijg je? (Be)geleid Je krijgt zoveel mogelijk

In welke situatie moet je de opdracht uitvoeren? Eenvoudig Je voert een aangepaste taak uit in een overzichtelijke situatie. Eenvoudig Je voert een aangepaste taak uit in een overzichtelijke situatie. werkzaamheden die je in een normale werksituatie uitvoert. Complex De werksituatie is niet meer zo overzichtelijk. Je zult zelfstandig naar oplossingen moeten zoeken. Standaard De taak bestaat uit verschillende

Moment van uitvoering

A

Eerste halfjaar

leiding tijdens het uitvoeren van de opdracht.

B

Begeleid Je krijgt begeleiding tijdens het uitvoeren van de opdracht. Je begeleider is in de buurt. Deels zelfstandig Voor een deel voer je zelfstandig de taak uit. Je kunt met problemen je begeleider raadplegen.

Tweede halfjaar

C

Als beginnend beroepsbeoefenaar.

D

Zelfstandig Je voert de taak zelfstandig uit.

Je begeleider is niet altijd bij jou in de buurt. Vaak krijg je pas aan het einde ervan de controle van je begeleider.

5.13 Wanneer zijn er vaststellingsmomenten?

Een vaststellingsmoment is een logisch moment om vast te stellen hoe je opleiding verloopt. Het is ook een moment waarop de examencommissie van jouw school formeel vaststelt:

• of alle producten en documenten van jou aanwezig zijn en • of de procedure is uitgevoerd zoals die is afgesproken.

27

BASISDOCUMENT BEROEPSTAAKGESTUURD LEREN

Jouw school kan daarvoor een eigen keus maken. Bespreek dit dus vooral met je begeleiders.

Plaatsing van de vaststellingsmomenten

VM Periode

Omschrijving

Complexiteit A 1

Na een half jaar of aantal beroepstaken

Heb je de juiste beroepsopleiding gekozen? Hoe gaat het met je werk in het bedrijf? (BBL) Hoe gaat het met je stage? (BOL) Verwerking van de gegevens in je POP.

Complexiteit B 2

Na 1 jaar of aantal beroepstaken

Kijken of je nog op het goede spoor zit.

Complexiteit C 3

Na 1,5 of 2 jaar of aantal beroepstaken

Beheers je de werkprocessen? Heeft je praktijkopleider de praktijk afgetekend?

Complexiteit D 4

Na 2 of 3 jaar of aantal beroepstaken

Je opleiding is afgerond, hopelijk met een positief resultaat. Dit vaststellingsmoment kan gezien worden als een verzilveringsmoment en leidt tot diplomering.

5.14 Afronding van de opleiding en diplomering

De school is verantwoordelijk voor je opleiding. Als je resultaten voldoen aan het Kwalificatiedossier en LLB-document, heb je recht op het diploma van je opleiding.

28

6 NEDERLANDS EN MVT (MODERNE VREEMDE TALEN)

6.1 Taalniveaus

Aan het einde van je opleiding moet je laten zien dat je Nederlands, Engels en een andere vreemde taal op een bepaald niveau beheerst. Deze niveaus kun je vinden in: • Het Kwalificatiedossier van je opleiding. • Het Brondocument Leren, Loopbaan en Burgerschap. De eisen voor taalvaardigheid 1 kunnen in beide documenten van elkaar verschillen. De hoogste eis geldt. Voor jouw opleiding gelden de volgende niveau-eisen:

Taal

Luisteren

Lezen

Spreken

Gesprekken voeren

Schrijven

Nederlands

B1

B1

B1

B1

B1

Engels

A2

A2

A2

A2

A2

Andere vreemde taal

A2

A2

A2

A2

A2

Wat je precies moet kunnen voor die niveaus, kun je lezen in bijlage 4 voor Nederlands en bijlage 5 voor MVT. Kijk vooral naar het onderdeel: Kenmerken van de taakuitvoering.

6.2 De drieslagmethode

Tijdens je opleiding luister, lees, spreek en schrijf je heel veel. Niet alleen bij de taallessen, maar eigenlijk bij alle stappen van een beroepstaak. Er zijn dus meer dan genoeg mogelijkheden om aan te tonen op welk niveau je presteert. De ontwikkeling van jouw taalvaardigheid is dan ook niet alleen een zaak van de docent talen, maar van iedereen die jou in je opleiding begeleidt. Je gaat je taalvaardigheid ontwikkelen volgens de drieslagmethode: 1 Je gebruikt taal tijdens je werk/stage en op school • Veel lezen, luisteren, schrijven en spreken met zinvolle kritiek op je taalgebruik. 2 Taalles van een ervaren taaldocent • Je oefent op het vak gericht Nederlands en vreemde talen onder begeleiding van een ervaren taaldocent tijdens lessen of workshops. 3 Taalondersteuning en oefening individueel • Bij persoonlijke taalproblemen krijg je extra hulp en ondersteuning. Bij het invullen van je mini-POP kun je samen met je begeleider bepalen hoeveel ondersteuning je nodig hebt.

1. Informatie over taalniveaus is te vinden in de volgende documenten: - Het Europese Referentiekader - Het Raamwerk Nederlands - Het Raamwerk Moderne Vreemde Talen

29

BASISDOCUMENT BEROEPSTAAKGESTUURD LEREN

6.3 Werken met het communicatieschema

Het niveau van je taalvaardigheid geeft aan in hoeverre je in staat bent om: • Uit een boodschap onderwerp, doel en thema’s te halen (lees- en luistervaardigheid). • Je boodschap af te stemmen op doel en publiek (spreek-, gespreks- en schrijfvaardigheid). • Je boodschap goed op te bouwen, verbanden aan te brengen (spreek-, gespreks- en schrijfvaardigheid). Dat moet je dus leren. Om je daarbij te helpen werk je stapsgewijs volgens het communicatieschema.

Schema communicatie

a Je bepaalt onderwerp, doel en thema’s van wat je gelezen of gehoord hebt of je bepaalt onderwerp, doel en thema’s van wat je wilt zeggen of schrijven. • Waarover gaat het? • Wat wordt er over dat onderwerp gezegd? • Met welk doel? b Daarna bepaal je het publiek. • Voor wie is de tekst die je gelezen of gehoord hebt? • Wie wil jij bereiken met je boodschap? • Welke functie, welke voorkennis, welk niveau, welke interesses heeft de ontvanger? • Wat betekent dit voor je taalgebruik, woordgebruik, informatie etc. c Op basis van de voorgaande twee stappen bepaal je welke informatie er dus in de boodschap komt. d Dan kun je kijken op welke manier je de boodschap gaat overbrengen. • Welk medium (brief, mail, memo, telefoongesprek etc.) is het beste om dat te doen? • Welke regels (conventies) heeft dat medium? e In de regels (conventies) van het medium staat meestal ook iets over de opbouw van de boodschap. Meestal is er een inleiding, kern en slot. • Wat zet je daar in? • Hoe bouw je dat logisch op? f Heb je dit allemaal goed overdacht, dan kan er nog ruis optreden omdat je: • Verkeerde woorden gebruikt

• Verkeerde zinnen maakt • Een slechte uitspraak hebt. Dat moet je zoveel mogelijk voorkomen.

30

Deze invullijst is een hulpmiddel om een communicatieproduct uit een beroepstaak voor te bereiden. Als je deze punten één voor één afwerkt, heb je een complete voorbereiding voor zo’n communicatieproduct gemaakt.

Onderwerp van de boodschap Doel van de boodschap Thema('s) van de boodschap

Waarover ga je als zender iets zeggen? Wat wil je als zender bereiken met deze boodschap? Wat wil je als zender over dit onderwerp zeggen als je rekening houdt met het doel?

publiek: de ander(en)

Wie is de ontvanger van de boodschap? Bij wie wil je als zender je doel bereiken? Wat kun je zeggen over de ontvanger? Welke voorkennis heeft de ontvanger? Welke taal moet ik toepassen? Wie is de zender van de boodschap? Wat kun je over de zender zeggen?

Publiek: jij zelf

Consequenties (gevolgen)

Welke informatie moet ik in de boodschap zetten? Welk onderwerp moet de boodschap hebben? Hoe houd ik het beste rekening met de ontvanger van mijn boodschap?

Medium: (welk communicatiemiddel?) Conventies: (spel)regels

Met welk communicatiemiddel kan ik mijn boodschap het beste overbrengen? Welke regels moet ik voor dit communicatiemiddel toepassen?

Opbouw van de boodschap • Inleiding

Hoe bouw ik de boodschap zo logisch mogelijk op? Welk bouwplan maak ik voor mijn boodschap?

• Kern • Slot

Ruis: Storingen in het overbrengen van de boodschap

Wat zou storend kunnen werken op het overbrengen van mijn boodschap? Wat kan misverstanden opleveren?

Die producten kunnen ook beoordeeld worden op basis van deze invullijst. Kijk maar eens naar de invullijsten 1 en 2: Beoordeling (communicatie)product. Je taaldocent kan gebruik maken van invullijst 1. Je vakdocent kan met invullijst 2 jouw communicatieproduct beoordelen.

31

BASISDOCUMENT BEROEPSTAAKGESTUURD LEREN

Invullijst 1:Beoordeling (communicatie)product (Communicatie/Nederlands/MVT)

Naam leerling:…………………………………………………………………….

Naam product:…………………………………………………………………….

Beroepstaak: …………………………………………………………………….

Onderwerp:…………………………………………………………………….

Doel/doelen:…………………………………………………………………….

Publiek:………………………………………………………………………

OPMERKINGEN

goed vold.

onv.

d. Keuze en conventies van het medium Medium past bij: onderwerp, doel, thema’s, publiek.

Vormgeving komt overeen met de conventies van het medium. f. Ruis: Hulpmiddelen zijn niet goed gekozen, ondersteunen de boodschap niet. Hulpmiddelen worden niet goed gebruikt. e. Opbouw van de boodschap Inleiding: is volledig.(minimaal: onderwerp, doel en thema’s zijn genoemd) Kern: Er is een goede, logische volgorde van de thema’s. De boodschap wordt goed onderbouwd. Slot: De inhoud van de boodschap wordt correct samengevat. De conclusie is gebaseerd op de inhoud van de boodschap. f. Ruis Non-verbale communicatie sluit niet aan bij de gesproken boodschap. Verbale communicatie sluit niet aan bij de gesproken boodschap. Fouten in spelling/taalgebruik leiden af van de boodschap. Fouten in formulering leiden af van de boodschap. Wel/geen gebruik vaktaal.Fatsoensnormen.

32

Invullijst 2: Beoordeling (communicatie)product op vakinhoud

Naam leerling:……………………………………………………………………

Naam product:……………………………………………………………………

Beroepstaak: ……………………………………………………………………

Onderwerp:……………………………………………………………………

Doel/doelen:……………………………………………………………………

Publiek:……………………………………………………………………

OPMERKINGEN

goed vold.

onv.

a. Onderwerp, doel, thema’s Onderwerp van de boodschap is volgens opdracht. Doel van de boodschap is duidelijk. (informeren, activeren, mening vormen) Alle benodigde thema’s (om doel te bereiken) zijn behandeld. b. Publiek (de ontvanger) De boodschap is gericht aan het juiste publiek/de juiste persoon. Thema's zijn juist gekozen bij dit publiek/deze persoon. o.a. te veel/te weinig thema's i.v.m.

- voorkennis van de ontvanger. - interesse van de ontvanger. - functie van de ontvanger. - mening van de ontvanger.

Bij de beoordeling van je taalvaardigheid nemen de beoordelaars het gewenste eindniveau (zie nogmaals de bijlagen 4 en 5) als uitgangspunt.

Je hoeft niet meteen op dat niveau te presteren, maar krijgt door dit beoordelingsformulier een heel duidelijk beeld waar je nog aan zult moeten werken. Dit gebeurt in aparte taallessen, maar soms is het probleem daarvoor te groot en heb je individuele ondersteuning en oefening nodig. In je mini-POP geef je aan hoe je je niveau gaat verbeteren. Als je voor een beroepsproduct op alle onderdelen een voldoende beoordeling hebt gekregen, kun je deze opnemen in je portfolio. Je hebt dan een bewijs van je taalvaardigheid op het gewenste eindniveau. Soms schrijft het ROC voor welke producten je moet opnemen.

33

Made with