Ad Snellen m.m.v. René van der Drift - Basismodel voor methodische hulp- en dienstverlening in het sociaal werk

ad snellen – m.m.v. rené van der drift

basismodel voor

methodische hulp- en

dienstverlening in het sociaal werk

individu en netwerk

methodiekoverstijgend analysekader

integratieve aanpak individu en netwerk openheid versus standaardisering u i t g e v e r ij c o u t i n h o sociale insluiting competentiegerichte begeleiding kritische reflectie professionaliteit persoon-situatie-maatschappij-figuratie multi-causaliteit kritische reflectie

maatschappelijke context

Basismodel voor methodische hulp- en dienstverlening in het sociaal werk

Een eclectisch-integratieve aanpak

Ad Snellen m.m.v. René van der Drift

Vierde, herziene druk

c u i t g e v e r ij

c o u t i n h o

bussum 2014

Webondersteuning Docenten die deze uitgave verplicht voorschrijven aan hun studenten kunnen via www.coutinho.nl extra materiaal aanvragen. Dit materiaal bestaat uit verwerkings opdrachten, casuïstiek met opdrachten en PowerPointsheets.

© 1997 Uitgeverij Coutinho bv Alle rechten voorbehouden.

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbe stand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mecha nisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schrif telijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toege staan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschul digde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofd dorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl).

Eerste druk 1997 Vierde, herziene druk 2014

Uitgeverij Coutinho Postbus 333 1400 AH Bussum info@coutinho.nl www.coutinho.nl

Omslagontwerp: Ronald Boiten, Amersfoort

Noot van de uitgever Wij hebben alle moeite gedaan om rechthebbenden van copyright te achterhalen. Perso nen of instanties die aanspraak maken op bepaalde rechten, wordt vriendelijk verzocht contact op te nemen met de uitgever.

ISBN 978 90 469 6253 4 NUR 752

Voorwoord

In het sociale domein zijn grote verschuivingen gaande. Actuele ontwik- kelingen in de sociale sector wijzen op het naar elkaar toegroeien van be- roepsgroepen in het werkveld. Het gaat om verschillende beroepsgroepen waarbij de ene professional werkt vanuit de individuele en systeemgerich- te hulp- en dienstverlening, terwijl de andere zich richt op het werken met groepen en meer gericht is op samenlevingsopbouw. Al die sociaal wer- kers stellen zich faciliterend op ten aanzien van vragen en initiatieven die burgers zelf formuleren, maar moeten tegelijk kwetsbare burgers van een stevige basis voorzien en zo nodig drang en dwang toepassen. Daarnaast blijft er behoefte aan sociaal werkers die zijn ingevoerd in de specifieke problematiek van bepaalde groepen, bijvoorbeeld op het gebied van een psychische stoornis, een beperking of gedrags- en opvoedingsproblemen. MOVISIE heeft tien competenties geformuleerd voor deze professional waarin de acht bakens van Welzijn Nieuwe Stijl terugkomen (Vlaar, Kluft & Liefhebber, 2013, p. 9-13). De sociaal werker: ■■ verheldert vragen en behoeften; ■■ versterkt eigen kracht en zelfregie; ■■ is zichtbaar en gaat op mensen af; ■■ stimuleert verantwoordelijk gedrag; ■■ stuurt aan op betrokkenheid en participatie; ■■ verbindt gezamenlijke en individuele aanpak; ■■ werkt samen en versterkt netwerken; ■■ beweegt zich in uiteenlopende systemen; ■■ doorziet verhoudingen en anticipeert op veranderingen; ■■ benut professionele ruimte en is ondernemend. Door te werken vanuit een gezamenlijk vertrekpunt, ontstaat er binnen de hulp- en dienstverlening ook behoefte aan een methodiekoverstijgend ana- lysekader. Sociaal werkers moeten in staat zijn om situaties te duiden, in te schatten om welke ondersteuning situaties vragen en welke mogelijke interventies daarbij onderscheiden kunnen worden. Basismodel voor me thodische hulp- en dienstverlening in het sociaal werk biedt een dergelijk methodiek overstijgend kader ommethodisch werken te analyseren en om na te gaan hoe je als sociaal werker je aanpak kunt samenstellen uit onder- delen van verschillende methoden, afhankelijk van de specifieke problema- tiek en de cliënt. De bedoeling is om via deze ‘eclectisch-integratieve bena-

dering’ het systematisch nadenken over de eigen werkwijze (of die van een ander) te bevorderen. Of het nu gaat om de generalistische eerstelijns sociaal werker of om de sociaal werker die is ingevoerd in de specifieke problematiek van bepaalde groepen, in de basis verschillen deze sociaal werkers niet van elkaar. Een methodiekoverstijgend analysekader is daarom bruikbaar voor het brede palet aan sociaal werkers zoals algemeen maatschappelijk werkers, case- managers, sociaal-pedagogisch hulpverleners, sociaal-psychiatrisch ver- pleegkundigen, ggz-agogen, gezinsvoogden, jeugdzorgwerkers en opvoe- dingsondersteuners, ouderenadviseurs, vgz-agogen, schuldhulpverleners, sociaal makelaars, agogisch werkers in een gedwongen kader, sociaal-artis- tieke sociaal werkers en sport- en spelagogen. Vierde druk In de vierde druk van Basismodel voor methodische hulp- en dienstverlening in het sociaal werk is besloten af te stemmen op het brede spectrum aan so- ciale opleidingen. De sterke link tussen het generalistisch perspectief van de toekomstig sociaal werker en het huidige maatschappelijk werk maken die keuze mogelijk. Inhouden en keuzen sluiten dan ook aan bij voorbeel- den uit het generalistisch perspectief van de toekomstig sociaal werker. Alle functies vertrekken immers vanuit een generalistisch perspectief, wat ver- bijzonderingen en verdieping per functie overigens niet uitsluit. De genera- list is een professional die zich over het algemeen in de eerste lijn ophoudt, iemand die een verbinding legt tussen de leefwereld van de burger en de institutionele wereld, tussen professionals onderling en burgers onder- ling (met nadruk op empowerment) en beschikt over een breed arsenaal aan kennis en vaardigheden (zie Scholte et al., 2012). In elk geval hebben alle functies een directe interactie met cliënten gemeen. Het is een analyse van deze interactie die centraal staat in het boek. Variabelen, processen en werkzame factoren, interactionele en probleemoplossende vaardigheden en technieken, vrijwilligheid, dwang en drang, motivering, et cetera komen uitvoerig aan de orde. Naast en in samenhang met het directe cliëntcontact wordt ruimschoots aandacht geschonken aan andere thema’s die ook rele- vant zijn voor genoemde functies, zoals: ■■ signalering en preventie; ■■ de maatschappelijke dimensie van het sociaal werk; ■■ de gelaagdheid van de professionele uitvoeringspraktijk bestaande uit een normatieve, instrumentele en persoonlijke dimensie; ■■ plaats en functie van (praktijk)onderzoek en theorievorming (innova- tie); ■■ belang en kenmerken van een kritische reflectie.

In het methodiekoverstijgend analysekader wordt methodische hulp- en dienstverlening breed opgevat: praktische dienstverlening, ondersteunen- de/stabiliserende begeleiding, coaching, veranderings- en competentie- gerichte begeleiding, vrijwillig of onder drang en dwang. Al deze vormen hebben een interactie tussen een professioneel sociaal werker en een cli- ënt(systeem) gemeenschappelijk. Kenmerkend voor een professional is dat hij in staat is deze interactie methodisch te hanteren. Nu bestaan er in de hulp- en dienstverlening zoveel benaderingen en methodieken, dat het soms moeilijk is om door de bomen het bos te blijven te zien. Toch is het voor de aanstaande en ervaren sociaal werker van groot belang om eenheid en samenhang te blijven zien in de veelheid van metho- dieken en op grond daarvan weloverwogen keuzen te maken uit die vele mogelijkheden. Keuzen die niet voor eens en voor altijd vastliggen, maar naar werksetting, cliënttype, aard van de problematiek enzovoort variëren. Keuzen die telkens tot een ander patroon, een ander samenstel van metho- den en technieken leiden. De inzet van het boek is dan ook de (aankomend) professional hierbij te ondersteunen. Daartoe worden twee hoofdlijnen uitgezet. In de eerste plaats moet er duidelijkheid zijn over wát men kiest. Daar- voor is het noodzakelijk om te weten hoe methodisch werken bij hulp- en dienstverlening in elkaar steekt. Wat zijn de bouwstenen, de basiselemen- ten van methodisch werken waarmee de professional, telkens kiezend, zijn aanpak kan variëren en verantwoorden? Het boek ontwikkelt daarvoor een basismodel . In de tweede plaats is er de vraag hóe men kiest. Daarvoor is niet alleen een kritisch-open houding noodzakelijk, maar ook een systematiek. Die wordt aangereikt middels een eclectisch-integratieve manier van denken, analyseren en aanpakken. Daarmee is dit boek primair een theorie boek. Er wordt geen nieuwe me- thodiek gepresenteerd, er wordt geen training aangeboden of het moet een oefening in (analytisch) denken zijn. Het boek stelt het denken over en ana- lyseren van methodisch werken centraal. De bedoeling is op deze manier het systematisch kijken naar, reflecteren op en verantwoorden van de eigen werkwijze (of die van andere professionals) te bevorderen. Dit kritisch re- flecteren op eigen professioneel handelen is omminstens drie redenen van groot belang. Van de hedendaagse sociaal werker wordt verwacht dat hij zijn professioneel handelen verantwoordt, dat hij in staat is zijn professi- oneel handelen te verbeteren en vernieuwen en dat hij een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het beroep.

Ook is in deze vierde druk een aantal actuele ontwikkelingen binnen het sociaal werk opgenomen respectievelijk uitgewerkt, voor zover deze al in vorige drukken in aanzet aanwezig waren: ■■ de Wet Maatschappelijke Ondersteuning; ■■ Welzijn Nieuwe Stijl; ■■ de veranderde aansturing van de overheid; ■■ de overgang van de verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving. Deze ontwikkelingen hebben directe consequenties voor de uitvoerings- praktijk van de professional. Te denken valt onder meer aan: ■■ participerend burgerschap; ■■ eigen kracht (empowerment); ■■ netwerkbenadering; ■■ outreachend werken (erop af!); ■■ verantwoording van professioneel handelen (practice based en eviden- ce based); ■■ online- en blended hulpverlening. Graag willen wij ten slotte een aantal mensen bedanken die, in verschillen- de mate en op onderscheiden wijze, een bijdrage hebben geleverd aan deze herziening: Simona Gaarthuis, Paul Hofman, Herman Janssen, Bas te Lintel Hekkert, Harry van de Vijfeijke en Paul Wouters. Wij hopen dat deze herziening recht doet aan hun inspanning. Januari 2014 Ad Snellen René van der Drift

Inhoud

17

Inleiding

DEEL I Sociaal werk en methodisch werken

27 29 34

1 Terreinafbakening 1.1 De missie van het sociaal werk 1.2 Taken van het sociaal werk 1.3 Cliënt-/situatiegerichte hulp- en dienstverlening 35 1.3.1 Psychosociale hulpverlening is cliënt-/situatiegerichte hulp- en dienstverlening 35 1.3.2 De plaats van signalering, collectieve belangenbehartiging en preventie 37 1.3.3 Samengaan van de individuele, situationele en maatschappelijke invalshoek 40 1.3.4 Het generieke karakter van de cliënt-/situatiegerichte hulp- en dienstverlening 42 1.3.5 Cliënt-/situatiegerichte hulp- en dienstverlening in beeld 44 1.4 Sociaal werk en zijn raakvlakken 46 1.4.1 Hulpverlening en andere disciplines 46 1.4.2 Social work 53 1.5 Het maatschappelijke van sociaal werk 54 1.5.1 Individualisering en vermaatschappelijking 54 1.5.2 De cliënt als burger 57 Samenvatting 60 2 Methodisch werken 61 2.1 Algemene karakterisering van methodisch werken 62 2.2 Verdere invulling van methodisch werken 63 2.3 Een basismodel van methodisch werken 71 2.4 Methodiek/methode, methodisch werken en interventie 74 Samenvatting 76

DEEL II Visie

81

Inleiding

3 Hulp- en dienstverlening als kritisch-reflectieve praktijk 83 3.1 De noodzaak van een kritische reflectie 83 3.2 De invalshoeken van een kritische reflectie 84 3.3 Het kader van een kritische reflectie 87 3.4 Twee manieren van theoriegebruik 89 3.5 Het theorie-/onderzoekscomplex 92 Samenvatting 97 4 Visie, een samenstel van referentiekaders en waardekaders 99 4.1 Nogmaals het kader van een kritische reflectie 100 4.2 Referentiekaders 103 4.2.1 Psychodynamisch referentiekader 103 4.2.2 Experiëntieel referentiekader 107 4.2.3 Leertheoretisch referentiekader 112 4.2.4 Sociaalpsychologisch referentiekader 117 4.2.5 Systeemtheoretisch referentiekader 118 4.2.6 Sociaalecologisch referentiekader 120 4.2.7 Maatschappelijk referentiekader 121 4.3 Waardekaders 124 4.3.1 Maatschappijopvatting 125 4.3.2 Persoonsopvatting 128 4.3.3 Professieopvatting 131 Samenvatting 136 5 Eclectisch-integratief werken 137 5.1 Achtergronden van een eclectisch-integratieve benadering 137 5.2 Varianten van een eclectisch-integratieve benadering 141 5.3 Momenten van eclectisch-integratief werken 148 5.3.1 Eclectisch-integratief werken aan de interactionele kant 148 5.3.2 Eclectisch-integratief werken aan de probleeminhoudelijke kant 150 5.4 Standaardisering 151 Samenvatting 154

155 155 160 163 168 170 173 176 181 189 193 195 202 207 209 209 211 212 212 214 214 215 215 217 219 220 224 225 227 229 231

6

Typen van hulpverleningshandelen 6.1 Communicatief handelen 6.2 Strategisch handelen 6.3 Emancipatorisch handelen 6.4 Instrumenteel handelen 6.5 De samenhang van de vier handelingstypen 6.6 Actor- en structuuroptiek Samenvatting

DEEL III Interactionele kant van hulp- en dienstverlening

Inleiding

7

Common factors in de hulp- en dienstverlening 7.1 De relatie cliënt – hulpverlener 7.1.3 Stabilisatie van de relatie 7.2 Kernprocessen 7.2.1 Het aanbieden van een theoretisch denkkader (rationale) en een werkmethode (procedure) 7.2.2 Vermindering van emotionele spanning 7.2.3 Het proces van desensitisering 7.2.4 Het geven van inzicht en begrip 7.2.5 Suggestie en overtuigen 7.2.6 Het geven van bekrachtiging 7.2.7 Het functioneren als model 7.3 Corrigerende ervaringen Samenvatting 7.1.1 De relatie gezien vanuit de cliënt 7.1.2 De relatie gezien vanuit de hulpverlener 8.2.1 Dimensie ‘betrokkenheid’ 8.2.2 Dimensie ‘directiviteit’ 8.2.3 Samengaan van betrokkenheid en directiviteit 8.2.4 Overige houdingsaspecten Interactioneel werken 8.1 Persoon en vaardigheid 8.2 Houdingsaspecten

8

8.3 Algemene vaardigheden en probleemspecifieke technieken 232 8.4 Algemene vaardigheden 234 8.5 Bevorderen van cliëntmotivatie 237 8.5.1 Hindernissen in de interactie 237 8.5.2 Motiveringstechnieken 240 8.5.3 Meer omvattende motiveringsstrategieën 242 8.6 Enkele bijzondere interactionele situaties 248 8.6.1 Crisissituatie 248 8.6.2 Onvrijwillige hulpverlening 250 Samenvatting 256 9 Eclectisch-integratief werken en interactie 259 9.1 Interactie als sociaal beïnvloedingsproces en sociaal leerproces 260 9.2 Het leren van de cliënt 263 9.3 Interactie en technisch eclecticisme 264 9.3.1 De rol van de hulpverlener 266 9.3.2 Seksegebonden interactiepatronen 269 9.3.3 Manier van communiceren 271 9.3.4 Vorm van betrokkenheid 275 9.3.5 Vorm van sturing 276 Samenvatting 281 DEEL IV Probleeminhoudelijke kant van hulp- en dienstverlening

285 287 288 290 295 295 298 299 300 300 302 304

Inleiding

10 Een multicausaal model van probleemanalyse 10.1 Drie niveaus van probleemanalyse 10.2 Niveau van de persoon 10.3 Niveau van de omgeving 10.3.1 Sociaal netwerk 10.3.2 Economisch-materiële situatie 10.4 Niveau van de maatschappij 10.4.1 Klassenpositie 10.4.2 Positie van allochtonen 10.4.3 Sekse- en genderpositie Samenvatting

11 De wisselwerking tussen persoon, omgeving en maatschappij 305 11.1 De invloed van de maatschappij op de persoon en diens omgeving 306 11.2 De wisselwerking persoon – omgeving 312 11.3 Drie probleemgebieden 321 Samenvatting 323 12 Probleemspecifieke interventies 325 12.1 Probleemspecifieke interventies op persoonsniveau 328 12.2 Probleemspecifieke interventies op omgevingsniveau 331 12.2.1 Probleemspecifieke interventies in relatie tot het professioneel netwerk 332 12.2.2 Probleemspecifieke interventies in relatie tot het persoonlijk sociaal netwerk 334 12.3 Probleemspecifieke interventies en activering 337 Samenvatting 339 13 Eclectisch-integratief werken en probleemoplossing 341 13.1 Keuze van probleemfactoren en cliëntsystemen 341 13.2 Keuze en integratie van samenhangende verklaringen 342 13.3 Keuze van probleemspecifieke interventies 346 13.4 Overzicht van probleeminhoud en eclectisch-integratief werken 348 Samenvatting 349 DEEL V Fasen in de hulp- en dienstverlening

353 355 355 357 361 363

Inleiding

14 Fasegericht werken 14.1 Fasen en hun werkpunten 14.2 Een lineaire en cyclisch-iteratieve aanpak 14.3 Kortdurende hulpverlening Samenvatting

365 367 368 368

15 Beschrijving van de fasen

15.1 Intake

15.1.1 Contactlegging 15.1.2 Opbouw van een werkrelatie 15.1.3 Onderzoek van de hulpvraag 369 15.1.4 Onderzoek, eventueel vergroting van de bereidheid en/of mogelijkheid om hulp te ontvangen 370 15.1.5 Eerste formulering van het probleem (rationale) 370 15.1.6 Aanbod van een procedure 371 15.1.7 Maken van vervolgafspraken 372 15.1.8 Verwijzing 372 15.2 Probleemanalyse 373 15.2.1 Exploratie en specificatie van het probleem 373 15.2.2 Onderzoek, eventueel vergroting van inzicht en acceptatie van de cliënt 376 15.2.3 Aandacht voor de werkrelatie 376 15.2.4 Maken van vervolgafspraken 377 15.3 Doelformulering 378 15.3.1 Formulering van hulpverleningsdoelen 379 15.3.2 Onderzoek, eventueel verbetering van mogelijkheden en motivatie van de cliënt 381 15.3.3 Aandacht voor de werkrelatie 382 15.3.4 Maken van afspraken: contract 382 15.4 Strategiebepaling 384 15.4.1 Opstellen van een plan van aanpak 385 15.4.2 Werken aan mogelijkheden en motivatie van de cliënt 385 15.4.3 Aandacht voor de werkrelatie 386 15.4.4 Afspraken over de concrete aanpak (onder andere: taken) 387 15.4.5 Aandacht voor signalering 387 15.5 Uitvoering 387 15.5.1 Inzet van probleemspecifieke interventies 388 15.5.2 Hulp aan de cliënt bij het uitvoeren van plannen/taken 389 15.5.3 Aandacht voor de werkrelatie 391 15.6 Afsluiting 391 15.6.1 Formulering van bevindingen met betrekking tot probleemafwikkeling 392 15.6.2 Formulering van bevindingen met betrekking tot cliëntontwikkeling/oriëntatie op ‘zelf doen’ door de cliënt 393 15.6.3 Formulering van bevindingen op het vlak van samenwerking 393 15.6.4 Afbouw van de werkrelatie 394 Samenvatting 395

DEEL VI Analysemodel

399 409 414 426

16 Het basismodel als analyse-instrument

Nawoord

Literatuur

Register

Inleiding

‘Ziet u, beste vriend,’ zei de bezitter van de tuin tegen mij, ‘zo kun je ook leven. Je kunt op zo veel manieren leven: voor de vrijheid strijden, de mensen willen veranderen of tomaten kweken, het heeft allemaal zijn eer, zijn waarde en zijn roem.’

K. Paustovsky, Begin van een onbekend tijdperk Het tijdperk van ‘methode’ en ‘methodisch hulpverlenen’ in het sociaal werk laat men meestal beginnen bij de invoering van het social casework , in de jaren vijftig van de twintigste eeuw. Dat basisprincipes als individualise- ring, grondig onderzoek van de situatie en persoonlijke omgang (bedoeld wordt die van de hulpverlener met de cliënt) al opkwamen in de Moderne Armenzorg van de negentiende eeuw, laten we hier in het midden (zie De Regt, 1984). Niet veel later deden ook social groupwork en community orga nisation hun intrede. Hoewel deze drie methodieken ieder voor zich weer hun eigen stromingen en uiteenlopende accenten kenden, zou je kunnen zeggen dat dit de drie takken aan de methodiekboom waren. Sinds die begintijd is er wel wat veranderd. De boom werd hoe langer hoe dikker en heeft een brede kruin gekregen met veel vertakkingen. An- ders gezegd: vandaag de dag bestaat er een enorme diversiteit aan metho- dische benaderingen. Die diversiteit doet zich voor in het werkveld en vindt haar tegenhanger in de opleiding: de student krijgt te maken met veel me- thodiekprogramma’s van uiteenlopende aard; denk bijvoorbeeld aan social casework, groepsmaatschappelijk werk, netwerkbenadering, taakgerichte hulpverlening, systeembenadering, gedragsbenadering, oplossingsgerichte hulpverlening, seksespecifieke hulpverlening ( sex affirmative psychology ), concrete en informatieve hulpverlening, casemanagement, outreachend werken, crisisinterventie … een opsomming die niet eens uitputtend is. Deze gevarieerdheid is de uitkomst van een ingewikkeld samenspel van diverse factoren, zoals maatschappelijke ontwikkelingen, het ontstaan van

17

Basismodel voor methodische hulp- en dienstverlening in het sociaal werk

nieuwe doelgroepen, veranderingen in problemen en probleemdefinities, ontwikkelingen in wetenschappen die funderend zijn voor het sociaal werk of, zoals anderen het formuleren: waar het ‘leentjebuur bij speelt’. De ge- varieerdheid getuigt van een continue poging binnen het sociaal werk om flexibele en aangepaste antwoorden te vinden op telkens ‘nieuwe’ proble- men en ‘nieuwe’ cliëntgroepen. Dat is een positief punt. Maar dezelfde gevarieerdheid kan ook tot onduidelijkheid en verwar- ring leiden. Elke methodische benadering kent haar eigen invalshoek, uit- gangspunten, accenten en blinde vlekken. Waartoe moet je je bekennen? Zo stellen studenten regelmatig de vraag: kan ik binnen de systeembenade- ring wel werken met gedragsveranderende technieken? Zo’n vraag is een goede illustratie van de bedoelde problematiek: de onduidelijkheid over wat methodisch werken nu eigenlijk is én hoe verschillende methoden zich tot elkaar verhouden. Allereerst gaat het hierbij om de verhouding tussen verschillende metho- den. In de vraag van studenten zijn dat de methoden systeembenadering en (cognitieve) gedragsbenadering. We gaan er gemakshalve even van uit dat er sprake zou zijn van dé methode systeembenadering en dé methode gedragsbenadering. Verderop zal blijken dat dit te simpel is. De studenten geven vragenderwijs aan dat zij mogelijk gevangenzitten in een of-ofsitu- atie: moet ik kiezen tussen systeembenadering of gedragsverandering? Zij geven echter tegelijk aan dat zij denken aan de mogelijkheid van een com- binatie respectievelijk integratie van beide benaderingen. In het denken over hulpverlenen komt de laatste decennia steeds meer het begrip eclec tisch-integratief op. De term, die letterlijk ‘bijeenzoekend/integrerend’ be- tekent, staat voor het neerhalen van hekjes die ooit om de tuintjes van on- derscheiden methoden zijn neergezet. Eclectisch-integratief werken houdt in dat de hulpverlener – afhankelijk van de specifieke problematiek en de cliënt – zijn methodische aanpak samenstelt met onderdelen uit verschil- lende methoden. Hij streeft als het ware de specifieke methoden voorbij. Daarnaast gaat het bij deze problematiek om de mogelijke onduidelijk- heid over wat methodisch werken nu eigenlijk is. Als je specifieke methoden achter je wilt laten, dan zul je een algemeen kader, een algemeen model van methodisch werken moeten hebben vanwaaruit je je kiezend en integre- rend kunt opstellen. Hoe ziet zo’n model, dat je wisselend kunt invullen, eruit? Met andere woorden: je zult moeten weten hoe methodisch werken (het model) is opgebouwd. En dat model moet zodanig overkoepelend zijn, dat het plaats biedt aan wisselende combinaties (lees: de integratie) van verschillende benaderingen. Concreet: het model moet zodanig zijn dat bij- voorbeeld elementen uit de systeembenadering en de gedragsbenadering op elkaar betrokken kunnen worden.

18

Inleiding

Doel van het boek Nu kunnen we wat gemakkelijker het doel van dit boek aangeven. Dat doel is tweeledig. In de eerste plaats willen we de essentie van methodisch werken duide- lijk maken. Om dat te bereiken is een basismodel van methodisch werken geconstrueerd. Aan de hand van dit model geven we een beschrijving en analyse van methodisch werken. Dat levert als het ware een totaalschets op, waarbij wordt geput uit verschillende methodische benaderingen. We hopen op deze manier uit zeer diverse literatuur belangrijke zaken bijeen te brengen en tot een eenheid om te smeden. Omdat dit algemene model de basiselementen moet bevatten van methodisch werken, kan het als lei- draad dienen om een bepaalde methodiek of een bepaalde manier van wer- ken van een hulpverlener te ‘bekijken’. Het basismodel zou dus een hulp- middel kunnen zijn bij het analyseren van bijvoorbeeld de eigen manier van werken of bij het in teamverband bespreken van een bepaalde casus. Het zou ook een leidraad kunnen zijn voor methodiekontwikkeling. In de tweede plaats willen we vanuit dit basismodel het eclectisch-inte- gratief werken verduidelijken. Juist vanuit een algemeen model van metho- disch werken, dat de basiselementen bevat waaruit dit methodisch werken is samengesteld, moet het mogelijk zijn om helder te krijgen wát de hulp- verlener telkens kan veranderen binnen zijn eigen manier van werken en hóé hij dit systematisch en doordacht kan doen. Dit boek is dus wél geschreven vanuit verschillende methodische benade- ringen, juist om tot een overkoepeling te komen, maar deze benaderingen worden niet op een systematische manier vergeleken. Daarvoor zijn de on- derscheiden methodieken te divers en te overlappend. Het boek streeft dus als het ware de methodieken voorbij. Met dit boek willen we student en werker ‘losweken’ van concrete me- thodieken en bij hen een eclectisch-integratieve houding ontwikkelen, en tegelijkertijd zo’n eclectisch-integratieve houding van een fundament voor- zien. Een specifiekemethodische benadering voldoet niet altijd bij elkewer- ker, bij elk probleem en bij elke cliënt. Bepaalde aspecten van een specifieke benadering kunnen sterk ontwikkeld zijn, andere minder of zelfs niet. In de mate waarin men concrete methodische benaderingen leert ‘overstijgen’ is het ook mogelijk de waarde én de betrekkelijkheid van die benaderingen te leren kennen. Kamphuis (in: Jagt, 1990, p. 18) zegt: ‘Het is belangrijk bekend te zijn met verschillende stromingen/richtingen, zodat het mogelijk wordt echt te kíézen uit verschillende benaderingen. Het hangt ervan af welke probleemsituatie zich voordoet, wat de mogelijkheden van de cliënt, de werker en de instelling zijn. Mensen moeten in het kader

19

Basismodel voor methodische hulp- en dienstverlening in het sociaal werk

van een opleiding niet alleen leren dat er meerdere wegen zijn, maar ze moe ten ook gevoelig gemaakt worden om met dit gegeven om te gaan.’ Dit ‘omgaan’ moet dan niet berusten op vage of willekeurige voorkeuren; nee, de werker is in staat doordacht keuzen te maken en beslissingen te nemen. Lies Schilder zegt op het congres ‘Leren in actie’ in 2005: ‘Methoden en technieken zijn nodig, maar geven geen garantie voor goed hulpverlenen.’ Leerervaringen ziet zij als voorwaarde voor professionaliteit. Leren begint bij het in twijfel durven trekken van de eigen overtuiging door middel van een dialoog. Methoden vormen een goed uitgangspunt als basisplan, maar als dwingend model vormen zij een bedreiging voor de benodigde dyna- miek (Herpen, 2006, vol. 7, 1). Opzet van het boek Dit boek bestaat uit zes delen. Deel I zou je kaderstellend kunnen noemen. In hoofdstuk 1 wordt het terrein afgebakend waarover dit boek zal gaan. Hét sociaal werk blijkt een complex en heterogeen totaalgebied te zijn, dat onderverdeeld kan worden in verschillende taakgebieden met daarbinnen weer verschillende (kern) taken ( Beroepsprofiel van de maatschappelijk werker (hierna afgekort als Beroepsprofiel), 2006, p. 38-56). Al die (kern)taken kunnen/moeten me- thodisch worden uitgevoerd, maar zijn in hun volle omvang en specificiteit niet in één boek te vangen. Dit boek beperkt zich, zoals de titel al aangeeft, tot ‘hulp- en dienstverlening’. Wanneer dus ‘methodisch hulpverlenen’ wordt besproken, willen we daarmee allerminst de suggestie wekken dat andere taken niet methodisch uitgevoerd moeten worden. We maken dui- delijk wat we onder hulpverlenen verstaan – cliënt-/situatiegebonden hulp- en dienstverlening – en wat de raakvlakken van deze hulpverlening zijn met andere taken van het sociaal werk. De nadruk komt te liggen op het maatschappelijk karakter van de hulp- en dienstverlening: de hulpverlener opereert in en vanuit een maatschappelijk bestel en de cliënt wordt niet alleen gezien als privépersoon, maar ook als onderdeel van een netwerk én als burger in de maatschappij. Enerzijds ondersteunt de hulpverlener die burger bij hulpvragen, en wel vanuit de Wmo-doelstellingen: participa- tie, zelfredzaamheid en sociale samenhang. Anderzijds stimuleert en on- dersteunt de hulpverlener burgers om zich in te zetten voor participatie en sociale samenhang, waardoor anderen zelfredzaam worden. Te denken valt daarbij aan initiatieven op het gebied van vrijwilligerswerk en maatjes- projecten. Hierin komt de in het boek Beroepscode voor de maatschappelijk werker (hierna afgekort als Beroepscode) genoemde hulpverlening aan cli- ënten in wisselwerking met hun omgeving tot uitdrukking (Beroepscode

20

Inleiding 2010, p. 9; Vlaar, Kluft & Liefhebber, 2013, p. 5). Tussen haakjes: gezien het bovenstaande zullen we in het vervolg de termen ‘hulpverlening’ en ‘hulp- en dienstverlening’ naast elkaar gebruiken. In hoofdstuk 2 wordt ‘het methodisch werken’ besproken. De beschrij- ving van de algemene kenmerken vanmethodischwerken (doelgerichtheid, systematiek, planmatigheid en procesmatigheid) leidt tot het basismodel. Volgens dat model is methodisch werken binnen de hulp- en dienstverle- ning: ■■ een interactioneel gebeuren tussen hulpverlener en cliënt en/of diens netwerk; ■■ ter oplossing van problemen; ■■ dat – min of meer – in fasen verloopt; ■■ vanuit specifieke opvattingen en uitgangspunten (visie). Dit zijn voor ons de basiselementen van hulpverlening. We zullen duidelijk maken dat dit ‘gebeuren’ drie processen omvat: in- teractieontwikkeling, cliëntontwikkeling en probleemafwikkeling. De genoemde basiselementen vormen de leidraad voor de verdere inde- ling van het boek: de visie van de hulpverlener (deel II), de interactionele kant van hulpverlenen (deel III), de probleeminhoudelijke kant van hulp- verlenen (deel IV), de fasen in de hulpverlening (deel V), dat alles samen- komend in een analyseschema (deel VI). Deel II gaat in op het gegeven dat hulpverlening plaatsvindt vanuit een visie. In hoofdstuk 3 wordt de hulpverlening gekarakteriseerd als een nood- zakelijk kritisch-reflectieve praktijk. Kritisch-reflectief houdt in: de hulp- verlener buigt zich over datgene waarmee hij bezig is, maakt daarmee zijn uitgangspunten, theoretische overwegingen, opvattingen en normen (kort- om: zijn visie) expliciet en onderwerpt deze aan een kritische beschouwing. Beargumenteerd wordt, dat deze kritische reflectie altijd in het perspectief moet staan van de eenheid/samenhang ‘individu-situatie-maatschappij’. Daarnaast schenken we aandacht aan de complexiteit van theoriegebruik en theorieontwikkeling binnen de hulpverlening. Hoofdstuk 4 behandelt vervolgens inhoudelijk de belangrijkste elemen- ten waaruit een visie is opgebouwd (theoretische opvattingen en normatie- ve uitgangspunten) door middel van een beschrijving van enkele referentie- kaders en waardekaders. Bij ‘referentiekaders’ gaat het om de belangrijkste ‘achtergrondwetenschappen’ waar de hulpverlener gebruik van maakt. Bij ‘waardekaders’ (ofwel normatieve kaders) gaat het om de maatschappijop- vatting, persoonsopvatting en professieopvatting vanwaaruit de hulpverle- ner werkt. Hoofdstuk 5 laat zien hoe een kritisch-reflectief gebruik van deze refe- rentiekaders en waardekaders leidt tot een eclectisch-integratieve bena-

21

Basismodel voor methodische hulp- en dienstverlening in het sociaal werk

dering. Deze eclectisch-integratieve benadering wordt verder verduidelijkt en in verband gebracht met het basismodel van hulpverlenen uit hoofd- stuk 2. Hoofdstuk 6 bespreekt enkele typen van hulpverleningshandelen: com- municatief, strategisch, instrumenteel en emancipatorisch handelen. We la- ten het waardevolle van elk handelingstype zien én het onderlinge verband ertussen. We proberen duidelijk te maken dat een eenzijdige nadruk op een van deze typen leidt tot een eenzijdige en onvolkomen definitie van en visie op hulpverlening, zoals wanneer men hulpverlening alleen maar als dialo- gische praktijk wil zien of alleen de nadruk legt op het instrumentele karak- ter van hulpverlenen. Deel III gaat in op de interactionele kant van hulpverlenen. De interactie kan beschouwd worden als een sociaal beïnvloedingsproces van de kant van de hulpverlener en als een sociaal leerproces aan de kant van de cliënt en/of diens netwerk. Hoofdstuk 7 benadrukt hoe belangrijk de interactie tussen cliënt en hulpverlener is en welke variabelen en processen daarbinnen een rol spe- len. Daarbij zal blijken dat die processen en variabelen algemeen zijn, dat wil zeggen: binnen elke (methodische) benadering optreden. Vervolgens wordt in hoofdstuk 8 aandacht besteed aan de invulling van deze interactie: welke houdingsaspecten en vaardigheden zet de hulpver- lener in? Bij houdingsaspecten zal de meeste aandacht uitgaan naar betrok- kenheid en directiviteit. Bij vaardigheden wordt apart aandacht besteed aan motivatietechnieken. Daarnaast komen in dit hoofdstuk twee bijzon- dere interactionele situaties aan bod: de crisissituatie en de onvrijwillige hulpverlening. In hoofdstuk 9 wordt nagegaan wat eclectisch-integratief werken in- houdt voor de interactionele kant van hulpverlenen. De interactie is erop gericht om bij de cliënt iets los te maken en hem, naast de oplossing van het probleem, te leren in de toekomst zélf problemen aan te pakken. We gaan kort op dit leerproces in. Daarna beschrijven we aan de hand van enkele voorbeelden hoe de hulpverlener zijn interactioneel werken kan/moet va- riëren om dit leerproces van de cliënt te optimaliseren. Deel IV behandelt de probleeminhoudelijke kant van de hulpverlening. Het gaat hier om het oplossen respectievelijk hanteerbaar maken van proble- men. De interactie uit deel III is hiervoor soms toereikend, maar vaak ook moet er meer gebeuren. In hoofdstuk 10 wordt het veld van mogelijke probleemfactoren in kaart gebracht. Ook hier komt de ‘persoon-situatie/omgeving-maatschappij’fi- guratie naar voren: drie niveaus waarop probleemfactoren (maar ook mo-

22

Inleiding gelijkheden en hulpbronnen) zich kunnen voordoen. Dit resulteert in een multicausaal model waarbinnen de drie niveaus beschreven worden. Hoofdstuk 11 beschrijft de dynamiek of wisselwerking tussen deze ni- veaus. Er wordt ingegaan op de invloed van de maatschappij op persoon en omgeving. Vervolgens bespreken we de wisselwerking tussen persoon en omgeving. In hoofdstuk 12 komen probleemspecifieke interventies aan bod: mid- delen (technieken, interventies, programma’s) die de hulpverlener ter be- schikking staan om de probleemfactoren op het niveau van persoon en om- geving te lijf te gaan. Ook dit deel wordt afgerond met een bespreking van eclectisch-integra- tief werken, in hoofdstuk 13, maar nu in relatie tot de probleeminhoudelij- ke kant van de hulpverlening. De variatie in probleemoplossing vindt plaats via drie achtereenvolgende keuzen die de hulpverlener maakt: keuze van probleemfactoren en cliëntsysteem, keuze en integratie van samenhangen- de verklaringen (het ‘verhaal’) en, ten slotte, keuze van probleemspecifieke interventies. Deel V bespreekt de fasen in de hulpverlening. Daarbij moeten de interacti- onele en de probleeminhoudelijke lijn samenkomen. Alvorens in hoofdstuk 15 beknopt de afzonderlijke fasen te beschrijven, wordt in hoofdstuk 14 ingegaan op drie aspecten die verband houden met gefaseerd werken: de benoeming van specifieke werkpunten in elke fase, twee varianten van een fasegerichte aanpak (lineair en cyclisch-iteratief) en een beknopte aantekening over kortdurende hulpverlening. In deel VI geven we een samenvattend analyseschema. Het bevat vragen die argumenten moeten leveren voor ‘keuzen’/’beslissingen’ die de hulpverle- ner maakt. De vragen hebben we ingedeeld naar de drie genoemde proces- sen: interactieontwikkeling, cliëntontwikkeling en probleemafwikkeling. In het nawoord worden ten slotte nog enkele samenvattende respectieve- lijk concluderende kanttekeningen geplaatst. Tot slot van deze inleiding Eclectisch-integratief kijken en werken vraagt niet alleen om een kri- tisch-analytische blik, maar ook om een fundamentele openheid . Niets is ze- ker, alles is mogelijk. Die openheid is ook een kenmerk van dit boek, in die zin dat ze de lezer (de student en de professionele werker) geen definitief houvast biedt, of het moet het houvast zijn van een voortdurende kritische blik, alertheid en bedachtzaamheid op ‘het kan zus, maar het kan ook zo’. Het boek biedt het tegendeel van een receptuur: het laat de ingrediënten

23

Basismodel voor methodische hulp- en dienstverlening in het sociaal werk

zien, de verbanden ertussen, de mogelijkheden en voor- en nadelen ervan, maar de ‘bereiding’ laat het helemaal over aan de lezer. Dat vraagt van de lezer creativiteit en de moed om met complexiteit en onzekerheid om te gaan. Maar is omgang met complexiteit, onvoorspelbaarheid en onzeker- heid niet juist een kenmerk van professioneel handelen? Het boek wil niet alleen kritisch-analytisch zijn, de grondtoon is ook maatschappijkritisch: door het hele boek heen loopt de lijn van de per- soon-situatie-maatschappijfiguratie en in verschillende hoofdstukken wordt de daar behandelde thematiek in maatschappijkritisch perspectief geplaatst.

24

DEEL I Sociaal werk en methodisch werken

1

Terreinafbakening

1.1 De missie van het sociaal werk 1.2 Taken van het sociaal werk 1.3 Cliënt-/situatiegerichte hulp- en dienstverlening 1.4 Sociaal werk en zijn raakvlakken 1.5 Het maatschappelijke van sociaal werk Samenvatting

2

Methodisch werken

2.1 Algemene karakterisering van methodisch werken 2.2 Verdere invulling van methodisch werken 2.3 Een basismodel van methodisch werken 2.4 Methodiek/methode, methodisch werken en interventie Samenvatting

Want dat van methode, al is het inderdaad onontbeerlijk, kan men toch maar het beste hebben zonder stropdas en bretels, eerder een beetje losjes en ongedwongen, als wie zich niets aantrekt van de buurvrouw aan de overkant of van de wijkagent.

J. Machado de Assis, Posthume herinneringen van Brás Cubas

1 Terreinafbakening

Dit boek gaat over methodisch werken, beter gezegdmethodisch hulpverle- nen. In de inleiding kwam naar voren dat een methodische aanpak noodza- kelijk is op alle gebieden van het beroepsmatig handelen. In dit hoofdstuk wordt dit brede, complexe en heterogene totaalgebied van beroepsmatig handelen echter ingeperkt, omdat één boek niet over ‘alles’ kan gaan. Die inperking zal gezocht worden binnen de taakgebieden van het sociaal werk. Natuurlijk is het niet onmogelijk om het gehele beroepsmatig handelen, on- derscheiden naar zijn verschillende taken, te vangen binnen één model van methodisch werken. Dat model zal dan wél zeer algemeen moeten zijn. Zo kun je denken aan het zogeheten ASPIRE-model of varianten daarvan (zie onder meer Palmer & McMahon 1997, p. 168 en Adams, Dominelli & Payne, 1998, p. 305). Het is een fasemodel dat je lineair, maar beter nog cyclisch kunt gebruiken. Binnen de verschillende fasen staan de hoofdactiviteiten beschreven die de beroepsbeoefenaar moet uitvoeren. Het model wordt bij Palmer en McMahon weergegeven als in figuur 1.1 (p. 28), waarbij de naam als volgt is opgebouwd: ■■ AS staat voor assessment : het verzamelen, analyseren en taxeren van re- levante informatie. ■■ P staat voor plan : het met betrokkenen vaststellen van doelen; het on- derhandelen over en opstellen van een plan van aanpak om de situatie ‘te lijf te gaan’. ■■ I staat voor implement : het implementeren/uitvoeren van het plan van aanpak en het ‘monitoren’ van de daadwerkelijke uitvoering. ■■ RE staat voor review and evaluation : de tussentijdse en eindbeoorde- ling op grond waarvan een eventuele nieuwe (bijgestelde) cyclus kan starten. We hebben hier te maken met een algemeen model van probleemaanpak of probleemoplossing. Het gaat om een oplossingslogica. Dit facet zullen we later tegenkomen als onderdeel (in de vorm van ‘fasen’) van ons hulpverle- ningsmodel. Zo’n algemeen model is toepasbaar voor alle gebieden/taken van soci- aal werk, of het nu gaat om hulpverlening, signalering, casemanagement,

27

DEEL I  Sociaal werk en methodisch werken

Assessment verzamelen van informatie stellen van prioriteiten

Review and Evaluation in kaart brengen van gehaalde doelen in kaart brengen van relevante zaken voor nieuwe cyclus

Plan

stellen van doelen onderhandelen over en maken van plan van aanpak

Implement uitvoeren van plan volgen/bewaken van uitvoering

Figuur 1.1 Het ASPIRE-proces als cyclisch fasemodel

het veranderen van beleid(sprocessen) binnen de instelling of het werken aan de eigen professionaliteit. Je kunt zelfs nog een stap verdergaan: het behoort tot de kerncompetenties van professionals uit vele beroepsdomei- nen (en niet alleen sociaal werk) om de hoofdactiviteiten uit de fasen van dit model te kunnen uitvoeren. Tegelijk vragen de activiteiten uit dit model voor elk taakgebied om een zeer specifieke en telkens wisselende, concre- te invulling; cliëntgericht hulp- en dienstverlenen is toch wat anders dan het verbeteren van een besluitvormingsproces. De kracht van het model (zijn algemeenheid) is tegelijk zijn zwakte. Om niet in zo’n algemeenheid te blijven steken, zullen we in dit eerste hoofdstuk dan ook komen tot een terreinafbakening, te weten hulp- en dienstverlening. Paragraaf 1.1 gaat kort in op de missie van het sociaal werk. Het zal blijken dat sociaal werk, wil het zijn missie waarmaken, moet opereren op het snij- vlak van de privésfeer en de publieke sfeer. De realisering van deze missie wordt doorgaans uiteengelegd in onderscheiden (kern)taken. In paragraaf 1.2 worden deze (kern)taken kort weergeven, waarbij we het Beroepspro- fiel uit 2006 en Herkenbaar en toekomstgericht 2.0.: Landelijk Opleidings- profiel voor de hbo-bacheloropleiding Maatschappelijk Werk en Dienstver- lening uit 2010 volgen. Op basis hiervan komen we tot een afbakening van de term ‘hulpverlening’. In paragraaf 1.3 wordt dit gebied van hulpverle- ning verder verduidelijkt. In paragraaf 1.4 gaan we kort in op de begrenzing met, respectievelijk de overloop naar andere beroepsdomeinen. Paragraaf 1.5, ten slotte, onderstreept het maatschappelijk karakter van sociaal werk.

28

1  Terreinafbakening

1.1 De missie van het sociaal werk Internationaal geldt als ‘mission statement’ van het social work:

The Social Work profession promotes social change, problem solving in hu man relationships and the empowerment and liberation of people to en hance well-being. Utilising theories of human behaviour and social systems, social work intervenes at the points where people interact with their en vironments. Principles of human rights and social justice are fundamental to Social Work (uit: Landelijk Opleidingsoverleg MWD, 2010, p. 36). Hieruit vloeit de missie van het sociaal werk voort: ‘Maatschappelijk werkers streven ernaar dat mensen zich in wisselwerking met hun sociale omgeving zo goed mogelijk kunnen ontplooien, naar hun eigen aard, behoeften en opvattingen, en dat ze rekening houden met ande ren met wie zij samenleven’, aldus het Beroepsprofiel (2006, p. 10). Sociaal werk ‘werkt’ met mensen, cliënten geheten. Mensen zitten op een bepaalde wijze in elkaar, hebben – anders gezegd – een bepaalde somati sche en psychische constellatie . Dankzij deze constellatie kunnen mensen ‘functioneren’. Tegelijk echter vormt precies datgene wat het functioneren mogelijk maakt ook de begrenzing ervan. Mijn lichaam en zijn functies stel- len mij in staat te leven en te functioneren: te gaan en te staan, te werken, in contact te treden met anderen, na te denken, zintuiglijk waar te nemen, te voelen. Maar zij geven ook de grenzen aan: ik zal geen voetballer van het jaar worden, mijn vermoeidheid beperkt mij in het werk en in andere be- zigheden. Voor mijn psychische constellatie (moeilijk te scheiden van het lichamelijke) geldt hetzelfde: mijn ontwikkeling heeft ervoor gezorgd dat ik kan waarnemen, denken, voelen, beleven, streven, dat ik anderen kan begrijpen en aanvoelen, dat ik kan communiceren, dat ik doelgericht kan handelen. Maar het is diezelfde ontwikkeling die ervoor zorgt dat er spra- ke is van begrenzing: selectiviteit in de waarneming, bepaalde angsten en remmingen die een spontaan functioneren belemmeren, bepaalde (irratio- nele) gedachten die sommige gevoelens en gedragingen tot een probleem maken en omgekeerd. Mensen, met hun somatische en psychische ‘structuur’, leven in situaties , (waartoe ook hun netwerk behoort, hoewel dat soms ook kan ontbreken). Leven, functioneren, handelen vindt niet plaats in het luchtledige, maar in concrete situaties. Die situaties bieden überhaupt pas de mogelijkheids- voorwaarden voor ‘functioneren’, maar geven tegelijkertijd de grenzen aan. Contact met anderen (zoals opvoeding en socialisatie), materiële middelen

29

DEEL I  Sociaal werk en methodisch werken

(een dak boven het hoofd, voedsel, inkomen) en maatschappelijke omstan- digheden (economische, politieke, culturele/ideologische) zijn voorwaar- den om überhaupt als mens, als ‘ik’ te kunnen functioneren. Tegelijk vor- men deze voorwaarden de begrenzing voor ieder mens: de wijze waarop ik gesocialiseerd ben (als man, als middenklasser, met een bepaald arbeidsethos, met opvattingen over loyaliteit, trouw, gehoorzaamheid, zelfred- zaamheid), de middelen die mij wel of niet ter beschikking staan (arbeid, inkomen, uitkering, huisvesting, opleiding), de maatschappelijk-politieke, economische en ideologische omstandigheden, dat alles maakt mijn func- tioneren pas mogelijk en legt tegelijk beperkingen op aan dit functioneren. Mensen leven dus in situaties. Het functioneren van mensen heeft betrek- king op die situaties; het heeft er zijn uitwerking op en het wordt er, deels, door bepaald. Binnen het sociaal werk wordt dan ook gesproken over ‘psy- chosociaal functioneren’: psycho en sociaal , twee zijden van een en dezelfde medaille. In dat leven in situaties, in dat psychosociaal functioneren, kunnen men- sen vastlopen. Op de aard van problemen/verstoringen die daarbij kunnen optreden, wordt in deel IV ingegaan. Hier kan gezegd worden dat mensen de greep op hun leven kunnen verliezen (of misschien wel nooit echt gehad hebben): op zichzelf, op hun situatie, op zichzelf in relatie tot bepaalde situ- aties (en personen daarin). Je kunt hier spreken van controleverlies, of van onvoldoende mogelijkheid tot zelfregulering (Donkers, 1999). Oorzaken van dit controleverlies of deze gebrekkige zelfregulering kunnen gelegen zijn binnen de persoon, binnen zijn directe omgeving of binnen de bredere maatschappelijke context. Een man van 55 jaar wordt werkloos. Werken is altijd zijn levensvervulling ge weest. Hij ontleent er zijn zelfrespect aan. Niet-werkenden heeft hij eigenlijk al tijd maar ‘uitvreters’ gevonden. Op zijn leeftijd vindt hij niet gemakkelijk meer ander werk. Hij behoort nu zelf tot de categorie die hij eigenlijk altijd veracht heeft. Hij vindt zichzelf nu een nul. Daarenboven verveelt hij zich te pletter en loopt hij zijn vrouw, vanaf het moment dat ze van haar werk thuiskomt, voor de voeten. Dit komt de onderlinge verstandhouding op zijn zachtst gezegd niet ten goede. Figuur 1.2 geeft een goed overzicht van de elementen die spelen in deze cli- ëntproblematiek, en daarmee van het complexe geheel waarop het sociaal werk betrokken moet zijn. De figuur is een variant op een schema van Hou- ben en Leene (1998, p. 64). De in het schema gehanteerde begrippen inter ne afstemming en externe afstemming zijn ontleend aan Donkers (1999).

30

1  Terreinafbakening

publieke sfeer

maatschappelijke participatie

maatschappelijke faciliteiten

externe afstemming

persoonlijke controle/ zelfregulering

maatschappelijke kadering

sociaal werk

interne afstemming

cognities gevoelens strevingen gedrag

participatie in privédomein

externe afstemming

steun/stress uit de omgeving

privésfeer

Figuur 1.2 Sociaal werk op het raakvlak van privésfeer en publieke sfeer

Aan de hand van het zojuist gegeven voorbeeld lopen we de elementen uit figuur 1.2 na. Het psychosociaal functioneren speelt zich af in de privésfeer (bijvoor- beeld: wonen, partnerschap, ouderschap, vriendschap) en in de publieke sfeer (bijvoorbeeld: school, arbeid, vrijwilligerswerk, toegang tot en ge- bruikmaking van voorzieningen). Het problematische met betrekking tot dit psychosociaal functioneren kan gelegen zijn in de volgende punten: ■■ In de persoon zelf, op het vlak van cognities, emoties, strevingen en ge- drag; het is mogelijk dat deze modaliteiten niet met elkaar in harmonie zijn, of dat hun invulling niet langer vanzelfsprekend is; zo komt de over- tuiging van de man met betrekking tot ‘werklozen’ onder druk te staan, net als zijn zelfbeeld; verder kan het zo zijn dat de persoon bepaalde zaken wel wil bereiken (nastreven) maar daarvoor niet het adequate gedrag ter beschikking heeft. Het gaat hier om interne afstemming : een afstemming binnen de persoon waardoor ideeën, gevoelens en strevin- gen met elkaar in harmonie zijn; deze harmonie is bij de werkloze man verstoord. ■■ In de relatie tussen persoon en omgeving/situatie; het gedrag van de persoon (dat eventueel wél in overeenstemming met zijn ideeën, gevoe- lens en strevingen kan zijn) is ofwel niet adequaat voor de situatie (de man heeft geen sociale vaardigheid in het aanboren van andere moge

31

Made with FlippingBook - Online magazine maker