Marianne Rodenburg-van Weer, Josien Koopman en Chantal de Wit - Communicatieve taaltherapie voor kinderen

1.3 Werken aan de uitbreiding van het lexicon

ticaal correcte manier. Zo krijgt het kind op een positie ve manier de bevestiging dat zijn boodschap begrepen is en hoort het zijn uiting op correcte wijze. Hierdoor kan het zijn uiting vergelijken en vervolgens verbeteren. Re casting is effectief voor kinderen met specifieke taalont wikkelingsstoornissen (Leonard et al., 2006; Smith-Lock et al., 2013). Kinderen met taalontwikkelingsstoornissen hebben echter veel meer recasts nodig dan kinderen met een normale taalontwikkeling (Fey et al., 1993). Kinde ren met taalontwikkelingsstoornissen gaan meer voor uit wanneer doelgericht gewerkt wordt aan afgebakende grammaticale doelen dan wanneer alle uitingen van een kind op correcte wijze worden herhaald (Yoder, Molfese & Gardner, 2011). Wanneer gewerkt wordt aan gram maticale doelen in de activiteiten worden doelstructuren gemodeld en uitingen van het kind gerecast die passen bij de doelen. Een andere manier van feedback geven is expanderen. Deze vorm lijkt op recasting, maar naast het grammati caal correct teruggeven van de uiting van het kind wordt deze hier ook uitgebreid. Dit kan op twee manieren. De uiting kan semantisch uitgebreid worden, waardoor het kind meer informatie over de inhoud van een woord of een onderwerp krijgt. Ook kan de uiting syntactisch uitgebreid worden. De uiting van het kind wordt dan grammaticaal complexer gemaakt door er één of twee morfemen aan toe te voegen. Ten slotte kan de logopedist metalinguïstische feedback geven op de uitingen van het kind. Door het kind con trastieve correcties (‘Dat is geen trein, dat is een tram’) te geven, leert het nevenschikkende relaties tussen woor den ontdekken. Ook kunnen door deze contrastieve feedback woordbetekenissen verduidelijkt worden en relaties tussen woorden gelegd worden (Fey, Long & Fi nestack, 2003). Het expliciet reflecteren op woordbete kenissen en woordvormen kan pas ingezet worden wan neer een zekere mate van metalinguïstisch bewustzijn ontwikkeld is. Volgens Schaerlaekens (2000) ontwikkelt dit bewustzijn zich in de differentiatiefase vanaf 3;0 jaar. Een expliciet metalinguïstisch bewustzijn ontwikkelt zich echter pas vanaf ongeveer 5;0 jaar. Bij kinderen met stoornissen in de gehele taalontwikkeling zal dit bewust zijn zich meestal pas later ontwikkelen. Het expliciet re flecteren zal voor een taalleeftijd van 2;6-5;0 jaar vaak nog een stap te ver zijn, maar dit verschilt per kind. Van af een taalleeftijd van 5;0 jaar kan de logopedist samen met het kind expliciet reflecteren op woordbetekenissen en woordvormen. De logopedist zal moeten overwegen voor welk kind het expliciet reflecteren al wel geschikt is en voor welk kind nog niet.

Kiezen van doelwoorden In de activiteit worden per taalleeftijd tien tot achttien woorden genoemd. Deze kunnen niet allemaal worden aangeboden in één behandeling. De logopedist zal moe ten bepalen welke woorden belangrijk zijn voor het kind dat zij behandelt. Zij kiest woorden die hoogfrequent zijn, voldoende vaak voorkomen in de taalomgeving van het kind en nuttig zijn voor het kind (Verhallen & Verhallen, 1994). Volgens Burger en De Groot (2007, in: Van den Dungen, 2007) kunnen per script zes tot tien doelwoorden gekozen worden. Een kind met een taal ontwikkelingsstoornis zal nooit zoveel woorden leren als een kind met een normale taalontwikkeling. Hiermee zal de logopedist rekening moeten houden. Het is belang rijk om naast zelfstandige werkwoorden ook voldoende werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en bijwoor den aan te leren. Burger en De Groot (2007, in: Van den Dungen, 2007) geven aan dat per tien doelwoorden vier werkwoorden en/of bijvoeglijke naamwoorden/bijwoor den gekozen moeten worden. Door nieuwe woorden te koppelen aan bekende woorden zullen ze gemakkelijker geleerd worden. Daarom is het belangrijk om naast de doelwoorden ook bekende woorden te selecteren. De woorden in de woordenlijst zijn gebaseerd op de re ceptieve woordenschat. De logopedist bepaalt op basis van de aard en ernst van de woordenschatproblematiek welke woorden receptief en productief aangeleerd moe ten worden. Aanbieden van doelwoorden Voor het basisonderwijs is beschreven hoe op een syste matische wijze aan woordenschat gewerkt kan worden (Van den Nulft & Verhallen, 2009). Deze manier is geba seerd op het viertaktmodel van Verhallen en Verhallen (1994), dat ook gebruikt kan worden bij de uitvoering van de activiteiten in dit boek. In dit model wordt gestart met de voorbewerking van de activiteit om de interesse van het kind voor een thema te wekken. In deze voorbe werking kunnen bekende en nieuwe woorden rondom het thema aan bod komen. Vervolgens zal de betekenis van de doelwoorden verduidelijkt moeten worden. Dit wordt het semantiseren genoemd. De woorden moeten semantisch goed bij elkaar passen, wat het geval is bij de woordenlijsten in de activiteiten. Het is belangrijk dat de relaties tussen de woorden duidelijk worden, bijvoor beeld door de doelwoorden in de activiteit met nadruk aan te bieden en ze zo te koppelen aan handelingen in de context. Het gebruik van concreet materiaal is hierbij erg belangrijk. Woorden moeten echt ervaren worden door te voelen, ruiken, horen, zien en doen. Daarnaast kan de betekenis van de woorden verbaal worden uitgelegd. Hierbij is het zinvol om contrasten te gebruiken. Nadat de activiteit uitgevoerd is kunnen woordwebstructuren gebruikt worden om de doelwoorden te herhalen en de

16

Made with FlippingBook Ebook Creator