00629450002

Leerlijn Nederlands

1 e Projecttaak

2 e Projecttaak

3 e Projecttaak

4 e Projecttaak

5 e Projecttaak

6 e Projecttaak

Uitleg Schema a. Doel & Thema 1.Oriëntatie Bij de stap Oriëntatie kun je aangeven wat het doel en het thema is van de taalproduc- ten die je oplevert, zoals: Het oriëntatieverslag Het oriëntatiege- sprek Het informatiemate- riaal dat je leest. Bij het invullen van je plan van aanpak kun je doel en thema schriftelijk en mon- deling aangeven. Je gaat werken met een topische lijst: Wat? Waar? Hoe? Wanneer? enz. Bij alle talige produc- ten in deze stap geef je het doel en thema helder weer. 3. Uitvoering en controle Bij de uitvoering blijf je thema en doel vasthouden. Je controleert punt a bij je communicatie- producten. 4. Oplevering en evaluatie Aangeven hoe je doel en thema voor de ontvanger hebt toe- gepast. Beoordeling van a. 2. Planning en voorbereiding

b. Zender-Ontvan- ger 1.Oriëntatie Bij de stap Oriëntatie kun je bepalen wie de boodschap over- brengt of ontvangt. Bij je taalproducten kijk je of je geschikte informatiebronnen gebruikt. Of jouw boodschap geschikt is voor de ontvanger. 2. Planning en voorbereiding Bij het invullen van je plan van aanpak weet je duidelijk aan te geven voor wie je dit maakt. Je houdt bij de talige producten rekening met de ontvanger.

c. Consequenties 1.Oriëntatie Bij de stap Oriëntatie laat je zien dat je re- kening houdt met de consequenties van het communicatie- middel dat je kiest. Waarom gebruik je juist dit communica- tiemiddel? Wat zijn de voordelen en nadelen van je keuze? Bij het invullen van je plan van aanpak kun je de consequenties voor je keuze van communicatiemidde- len aangeven. Je geeft ook aan welke consequenties je nog niet overziet. Je houdt rekening met de consequenties van het communica- tiemiddel bij de voor- bereiding. 3. Uitvoering en controle Je laat zien dat je re- kening hebt gehou- den met de consequenties van het communicatie- middel. Je controleert a. t/m c. 4. Oplevering en evaluatie Aangeven hoe je a. t/m c. hebt toege- past. Beoordeling van a. t/m c. 2. Planning en voorbereiding

d. Medium 1.Oriëntatie

e. Opbouw 1.Oriëntatie

f. Ruis 1.Oriëntatie Bepalen welke zaken storend zijn in het overbrengen van de boodschap. Bepalen welke kennis en vaardigheden je nodig hebt om storin- gen te voorkomen.

Bij de stap Oriëntatie laat je zien dat je de regels en eigenschap- pen van het commu- nicatiemiddel (medium) kent. Aan welke eisen moet een (oriëntatiever- slag) voldoen? Welke eisen kun je stellen aan informa- tiemateriaal? Bij het invullen van je plan van aanpak geef je aan welke eigen- schappen en regels van communicatie- producten je verder wilt leren kennen. Je laat zien dat je je hebt voorbereid op de eisen, eigenschap- pen en regels van het communicatiemid- del. 2. Planning en voorbereiding

Bij de stap Oriëntatie laat je zien dat je de structuur en opbouw van gesproken en ge- schreven teksten kunt aangeven. Welke structuur heeft een (oriënta- tie)verslag; -gesprek?

2. Planning en voorbereiding

2. Planning en voorbereiding

Bij het invullen van je plan van aanpak geef je de informatie over- zichtelijk en gestruc- tureerd weer. Je geeft ook aan wel- ke structuurkenmer- ken van communicatiepro- ducten je verder wilt leren kennen. Je laat zien dat je je bij de communicatie- middelen hebt voor- bereid op de structuur. 3. Uitvoering en controle Je kunt de structuur- kenmerken goed toe- passen. Je controleert a. t/m e.

Aangeven welke ken- nis je nog nodig hebt om ruis in de toe- komst in je communi- catieproducten te voorkomen. Aantonen dat je reke- ning houdt met sto- rende elementen die voor kunnen komen bij je communicatie- producten. 3. Uitvoering en controle Zoveel mogelijk sto- ringen in de commu- nicatie zien te voorkomen. Je controleert a. t/m f. 4. Oplevering en evaluatie Reflecteren op je acties om ruis in de communicatie zoveel mogelijk terug te brengen. Bepalen welke kennis en vaardigheden je nog verder moet ont- wikkelen. Beoordeling van a. t/m f.

3. Uitvoering en controle Je laat als zender zien bij de communi- catie rekening te houden met de ont- vanger. Je controleert punt a. en b. 4. Oplevering en evaluatie Aangeven hoe je a. en b. hebt toegepast. Beoordeling van a.+ b.

3. Uitvoering en controle Je laat zien dat je het communicatieme- dium goed hebt toe- gepast. Je controleert a. t/m d.

4. Oplevering en evaluatie Aangeven hoe je a. t/ m d. hebt toegepast. Beoordeling van a. t/m d.

4. Oplevering en evaluatie Aangeven hoe je a. t/m e. hebt toe- gepast. Beoordeling van a. t/m e.

42

Made with