Van oerbos tot hooiland

Hooi, hooien en hooiers

Zwartsluis en Hasselt, die alle een gebrekkige afwatering hebben. De weinige sloten die men er vindt, zijn veelal door ruigte dichtgegroeid en door de ingezetenen, die meestal ook niet anders kunnen, verwaarloosd. Een deel van deze gronden, vooral die onder Dalfsen, behoren tot de gemeenschappelijke weiden. Rouveen en Staphorst bestaan uit een lange reeks van huizen van wel een uur gaans, maar er is weinig welvaart. Aan de westzijde liggen de schrale veenachtige weiden, allemaal in lange stroken, die worden beweid door vijf tot zeven melkkoeien en evenveel jongvee, één of twee paarden, dikwijls nog een veulen, vier tot zes varkens en twintig tot dertig ganzen. Achter de woningen liggen de weilanden, waarop meest boekweit en haver geteeld worden. De woningen, stallen en schuren bevinden zich onder één dak, zonder veel beschutting. Men heeft zelden een schoorsteen en de rook moet zich door het dak een uitweg vinden. Het vee wordt óp de mest op stal gehouden, maar in de zomer alleen ’s nachts. De landlieden zijn over het algemeen zeer arm. Men probeert echter opbrengsten te halen door essen en elzen bij de woningen te planten. Deze boeren weten de mest zonder plaggen te benutten.’ De toestand van de wegen was slecht en in de winter waren ze vrijwel onbruikbaar. Bij wijze van onderhoud werden er wel takkenbossen ingelegd, waarover dan aarde werd gestrooid. Maar dit middel was erger dan de kwaal, want de takkenbossen waren ongelijk van grootte en als ze eenmaal begonnen te rotten, werden de wegen alleen maar slechter. Van hooi voor de handel kon hier dus alleen al om die reden geen sprake zijn. In de rest van de eeuw zou het niet anders zijn. In het Staphorsterveld (1) Het Staphorsterveld was rond het midden van de negentiende eeuw nog vrijwel onontgonnen. Zo’n 6.600 bunder telde het gebied tussen de Dedemsvaart, het Zwarte Water, het Meppeler Diep en de weg van de Lichtmis naar Meppel. In de winter vormden deze broeklanden in Staphorst en Rouveen doorgaans een onafzienbare watervlakte. Ze werden slechts onderbroken door de hier zo talrijke eendenkooien. Maar, klonk het in 1860 ‘wanneer in het voorjaar het water kan wegvloeien, doet de milde lentezon op deze gure bodem een prachtige bloemenwereld ontstaan, die door duizenden verschillend gekleurde watervogels bevolkt en verlevendigd wordt.’ Deze regels kwamen van mr. B.W.A.E. baron Sloet tot Oldhuis, kortweg ‘Sloet’, voortrekker op

Ter Plaatse Langs Zwartsluis, Hasselt en Zwolle

In 1800 begon Johannes Goldberg als ‘Agent van de Nationale Oeconomie’ aan een bijna vijf maanden durende reis door Nederland. De bedoeling was om persoonlijk de economische toestand van het land in ogenschouw te nemen. In zijn gezelschap verkeerde ook Jan Kops, ‘Commisaris tot de Zaken van den Landbouw’. Niet overal was het gezelschap volkomen welkom, want er bestond de nodige achterdocht jegens de bedoelingen van deze representanten van het nog maar kort ingestelde centrale staatsgezag binnen de nog jonge Bataafse eenheidsstaat. ‘Men had de boeren in Gelderland en Overijssel tegen mij opgeruid,’ schreef hiJeroenToch had hij, in zijn eigen woorden, goede bedoelingen. ‘Ik kwam om hun woeste gronden, waarvan zij een waarlijk woest gebruik maken, als nationaal eigendom opnemen en binnenkort zouden zij allen,’ meende hij, ‘aan de dijk gejaagd bedelende zijn.’ Het uiteindelijke doel van de reis was ‘een complete statistieke beschrijving van ons vaderland,’ waarbij de statistiek niet alleen werd uitgedrukt in cijfers, maar ook in woord en beeld. ‘Van Steenwijk naar Meppel en van daar langs Zwartsluis, Hasselt en Zwolle tot aan de Zuiderzee vindt men merendeels veenachtige, lage gras- of hooilanden,’ aldus de pen van Kops. Ze verkeren in tamelijk goede staat en worden beweid of dienen als hooiland. RondomMeppel zijn de weiden zeer goed onderhouden en ze worden met fraai vee beweid. Vooral tussen Hasselt, Kampen en Zwolle wordt zeer veel hooi gewonnen, dat in open bergen, waarvan er dikwijls vijf of zes bij een boerenwoning staan, wordt opgeslagen. Het wordt naar allerlei plaatsen over de Zuiderzee verzonden onder de naam ‘Kamperhooi’, maar de kwaliteit wordt minder gevonden dan die van de Langstraat. Deze landen, die door sloten vrij goed van elkaar worden gescheiden, leveren naar schatting niet meer dan 4.000 à 5.000 pond per morgen.’ (…) Van zeer slechte kwaliteit zijn de graslanden bij Dalfsen, Oosterveen, Rouveen en Staphorst, evenals die ten oosten van de dijk van

104

Made with FlippingBook - Online catalogs