Van oerbos tot hooiland

het gebied van de landbouw, groot liefhebber van de natuur en volbloed liberaal. Het speet hem zeer, dat hier nauwelijks veen werd gewonnen, hoewel de mogelijkheden daartoe ruimschoots voorhanden waren. Alleen in het gebied van de Olde Maten was in de achttiende eeuw de vervening op gang gebracht, maar daaraan was in het begin van de negentiende eeuw door formeel-juridische oorzaken een eind gekomen. Alle vervening in het gebied van de polder van Rouveen was zelfs verboden. Voor de eigenaren van de gronden was dit zeer schadelijk. De verhuur van de hooilanden bracht nauwelijks genoeg op om de verponding (sinds 1832 grondbelasting) te kunnen betalen. ‘Dikwijls voor de spotprijs van 75 gulden per dagmaat’ (een stuk hooiland van ongeveer een halve hectare) werd de grond verkocht. ‘De overstromingen van 1816 en 1817, de watervloed van 1825, de hoge waterstanden van 1829 en volgende jaren, de sterfte onder het vee en zoveel andere rampen brachten teweeg, dat jaren achtereen al de groenlanden onbenut bleven en dat de hooilanden in rietlanden verwilderden.’ Pas de aanleg van de Rechterensgracht bracht de vervening echt op gang. Het vaarwater was genoemd naar Gouverneur van de Koning mr. Jacob Hendrik graaf van Rechteren Appeltern, die in 1831 het initiatief tot de aanleg had genomen. Maar als gevolg daarvan, schreef Sloet in 1860, ‘zijn er op vele plaatsen niets dan richels of ruggen overgebleven, die als hooilanden bijna geen waarde meer bezitten; een haveloze toestand die niet duren kan of mag.’ Wat hij echter ook betreurde was, dat miljoenen aan veen in de bodem bleven zitten, terwijl bij een doelmatige aanpak ook het vee veel meer zou kunnen opbrengen. Op de versnipperde en slecht ontwaterde stukjes grond werd weliswaar hard gewerkt, maar de opbrengsten waren gering. ‘Nu bestaat de te vervenen grond,’ verzuchtte Sloet, ‘juist uit hooilanden. Weliswaar wordt hier slecht hooi gewonnen, maar men behelpt zich er mee. En ofschoon de landman door het verkopen van zijn veen rijkelijk in staat gesteld zou zijn om zich beter en gezonder hooi van elders aan te schaffen, waardoor hij meer en vettere zuivel zou krijgen, verbreekt hij niet gemakkelijk zijn landhuishoudelijke status quo.’ Om twijfelaars over de streep te trekken, maakte de baron een uitvoerige rekensom op basis van de nodige praktijkgevallen in het Staphorsterveld. Uitgangspunt daarbij was een gebied ten westen van

de Rechterensgracht met een grootte van zo’n 2.000 bunder. Hiervoor berekende hij een potentiële opbrengst van bruto 21.000.000 gulden aan veenspecie. Als opbrengst van het hooi in droge zomers nam hij 1.000 oude ponden per bunder aan, met een gemiddelde waarde van 15 gulden. De opbrengst van 2.000 bunder hooi was dus (slechts) 600.000 gulden. ‘De hele polder bevat 4.000 bunder veen. Bij natte zomers komt er van de hooibouw dikwijls niets,’ zette Sloet zijn conclusie kracht biJeroenAlle handen moesten ineen geslagen worden. Ook van de overheid mochten naar zijn mening initiatieven worden verwacht, want van de 21.000.000 gulden aan opbrengsten bestond 9.000.000 uit accijnzen. Een rijkssubsidie voor een stoomgemaal zou dus, liet hij bij deze gelegenheid zijn liberale geloof vallen, volkomen vanzelfsprekend zijn. ‘In het Staphorsterveld zouden slechts de nesten van waterhoenen en kievitten, maar geen woningen van mensen verstoord worden, terwijl men bovendien bezig is de aanpalende Rozengaarder marke te verdelen. Deze bevat 6.000 bunder onbebouwde grond. Men neemt in de landhuishoudkunde aan, dat een grondeigendom van vijf bunder voldoende is om, bij een goede bewerking, een gezin van man, vrouw en vijf kinderen te voeden. Zie daar, weer een gelegenheid voor 1.200 kleine hoeven met een bevolking van 8.400 zielen! Wat nu het natuurlijke van de zaak betreft, ziet men hier in de oude waterleidingen een welige plantengroei ontstaan. De grondslag van de bodem is zand en derrie. Vermengd met de bovenkorst, die gedeeltelijk uit klei bestaat, zou hieruit, vooral wanneer men er enige anorganische stoffen aan toevoegde, vermoedelijk goed weiland gemaakt kunnen worden; althans een betere wei dan men thans bezit. Door de plantengroei verbetert van lieverlee de ondergrond, zowel omdat hij door vergane bezinksels humus helpt vormen, als omdat zich hierin miljoenen kleine schaaldiertjes ontwikkelen. Daarommoet de verplichting tot droogmaling niet overhaast worden.’ Sloet werd ten aanzien van de door hem zo vurig bepleite vervening op zijn wenken bediend. Kort voor hij zijn stuk zou publiceren, zo kon hij nog melden, had het bestuur van het Tweede Dijksdistrict (feitelijk het waterschap waaronder het gebied viel) aan de regering gevraagd een onderzoek in te stellen welke mogelijkheden daarvoor bestonden. Maar voorlopig bleef het aanmodderen. Voorlopig moesten de opbrengsten in het Staphorsterveld komen van het schaarse hooi van meer dan matige kwaliteit en vooral de vele eendenkooien. Die laatste

105

Made with FlippingBook - Online catalogs