Van oerbos tot hooiland

Biddag, 11 maart 1868: brand in Genemuiden! Het verhaal is na meer dan anderhalve eeuw nog steeds springlevend: op 11 maart 1868 stond hooistad Genemuiden in brand. In de avonddiensten was juist nog de zegen gevraagd voor gewas en arbeid. Maar kort daarna deed een hels vuur zich gelden. Het begon aan de Langestraat, waar het huis van bakker Hendrik Gerritsz van Dijk in brand was geraakt. Er stond een sterke wind, waardoor het vuur razendsnel om zich heen kon grijpen. Binnen een kwartier hadden twintig huizen vlam gevat. De vele rieten daken, de houten schuren en de talrijke hooibergen werkten als reuzenfakkels. Als een ware stofregen viel het brandende riet aanhoudend over het stadje. Er was geen houden meer aan en de spuit- en pompgasten raakten in paniek. Hun collega’s uit Zwartsluis, Vollenhove en Kampen konden nauwelijks of geen soelaas meer bieden. De gevolgen waren even duidelijk als verschrikkelijk: 140 gebouwen, meest woningen, maar ook scholen, pakhuizen, schuren, het raadhuis en een kleine veertig hooibergen gingen verloren. Van de ongeveer 2.300 inwoners waren er 600, meer dan een kwart, dakloos geworden. Wonderbaarlijk genoeg was er niemand omgekomen. Terstond werden maatregelen genomen. Al op 2 april, net drie weken na de brand, verbood het gemeentebestuur het zetten van nieuwe hooibergen binnen de bebouwde kom. Die stonden daar overigens niet zonder reden, want de landerijen buiten de stad liepen regelmatig onder water. Reden waarom ook veel van de al evenzeer brandbare voorraden riet, biezen, russen en matten daar werden opgeslagen. De zestig resterende, van de in totaal ongeveer honderd, hooibergen aan de oostkant van de Achterweg werden gedoogd. Voor nieuwe hooibergen werden twee plaatsen buiten de bebouwde aangewezen: het Blokhuiserf, waar al hooibergen stonden, en een deel van de Sasdijk. Wie een nieuwe hooiberg wilde plaatsen, moest voortaan vergunningaanvragen. Per 21 mei 1869 werd een nieuwe Verordening op het brandwezen van kracht. Aan de Achterweg met al zijn hooibergen, althans van de sluis bij het Blokhuis tot aan de grindweg van Genemuiden naar Kampen, was het sindsdien verboden met een brandende pijp of sigaar te lopen. Er waren meer, al dan niet tijdelijke, bepalingen die brand moesten voorkomen. Die voor de Achterweg bleef gelden, hoewel de hooibergen er in de loop der tijd stuk voor stuk verdwenen.

brachten soms meer op dan een kleine boerderiJeroenOok plannen uit 1861 en 1894 om een stoomgemaal te stichten liepen op niets uit. In het Staphorsterveld (2 ) In de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw kreeg het Staphorsterveld een geheel nieuw aanzien. Daaraan ging het nodige overleg vooraf. In 1926 werd de NV Ontginningsmaatschappij Overijssel opgericht. Tot de oprichters behoorden Overijsselse landbouworganisaties en het waterschap Hasselt en Zwartsluis, voortgekomen uit het Tweede Dijksdistrict. De gronden die na aankoop of onteigening waren verkregen, werden na verbetering weer verkocht. De oorspronkelijke eigenaren hadden daarbij het recht van voorkoop. Als eerste werd het gebied van De Olde Maten bij Hasselt, met sterk verwaarloosde hooilanden, aangepakt. De 795 percelen, die voor 500 tot 600 gulden per hectare waren aangekocht, waren tot dan toe verdeeld over honderden eigenaren. Degenen onder hen die akkoord gingen met de voorgestelde prijzen, kregen het recht van voorkoop. Anderen konden na de verkoop meedelen in de winst. Er hoefde slechts één perceel te worden onteigend, al moest er soms wel eens ‘een beetje dictatoriaal’ worden opgetreden. De grond werd verkaveld en er werden watergangen, zandwegen en een straatweg (de Holtrustweg) aangelegd. Het aantal percelen werd teruggebracht tot 26, waarop 11 boerderijen verrezen. Ze werden in 1928 weer uitgegeven in een grootte van 5 tot 17 hectare. Slechts twee Rouveense boeren maakten gebruik van het recht van voorkoop, bij een gemiddelde prijs van 635 gulden per hectare. In de jaren dertig werd ook het gebied van de Staphorster Maten, ten noorden en ten westen van de Rechterensgracht, aangepakt. In totaal ging het om ongeveer 1.600 hectare aan sterk versnipperde gronden, voornamelijk bestaand uit wild hooiland. Hier waren er zo’n 2.000 eigenaren die samen zo’n 6.400 percelen bezaten. Stuk voor stuk kocht de Ontginningsmaatschappij Overijssel de acht blokken waarin de gronden waren verdeeld aan. Het kostte in deze jaren van crisis grote moeite om de verkavelde en verbeterde gronden weer van de hand te doen, maar het Staphorsterveld had weer een toekomst. De kwaliteit van de grond en het gras was sterk verbeterd, evenals die van de opslag en ook in de hooibouw zou de mechanisatie nu een kans krijgen.

106

Made with FlippingBook - Online catalogs