Van oerbos tot hooiland

een gedwongen tocht naar en vervolgens weer vanuit Zwolle te voorkomen, sloegen velen bij Dalfsen af naar het noorden. Via het Poepen- of Pikmaaiersgat en het sluisje Poepenstouwe (op de plaats van het tegenwoordige Streukelerzijl) konden ze dan via de noordelijke hoge dijk in de verte Hasselt al zien liggen. Daar konden ze onderdak vinden in één van de logementen, ‘Het Blauwe paard’ bijvoorbeeld, De Herderinne of ‘De Drie Grasmaaiers’ van Hendrik Greve en later de weduwe Winterberg.

bejegend. Ze hadden in ieder geval bijnamen die niet echt vleiend klinken: poep (een verbastering van het Duitse Bube , ‘jongetje’ of ‘kereltje’), mof, mier, spekvreter. Ook niet bepaald gastvrij klonk het rijmpje ‘Pikmaaier, hannekemaaier, bontekoe, mars noar ow land toe!’ Maar lange tijd waren deze vroege gastarbeiders onmisbaar in de landbouw en verdiende ook menigeen in andere sectoren aan hen een stevige duit. Voor de Hasseltenaren kwam daaraan rond het midden van de eeuw een eind door de concurrentie van de stoomvaartlijn Zwolle-Amsterdam en de aanleg van de straatweg over Rouveen en Staphorst. Zo konden de Hannemaaiers sneller, goedkoper en langs andere wegen hun plaats van bestemming bereiken. Op hun beurt kregen zij omstreeks 1860 concurrentie van grasmaaimachines. Die waren voor de boeren des te welkomer, vanwege de hoge lonen die de maaiers en hooiers soms vroegen. Tegelijkertijd ontstonden voor de laatsten nieuwe, aantrekkelijke mogelijkheden in het sterk industrialiserende Ruhrgebied. Daar konden zij werken gedurende alle seizoenen, tegen hogere lonen en in verschillende sectoren. Ook Noord-Duitse havensteden dienden zich aan. Zo kwamen en gingen de Hannekemaaiers al naar gelang de stand van de barometer van het weer en die van de economie. Uiteindelijk echter, bleven zij in het begin van de twintigste eeuw definitief weg. Van Hans, Hannes of Johannes naar Hanneke [bijschrijft] Een gangbare verklaring voor het eerste deel van het woord Hannekemaaier is, dat het zou zijn afgeleid van de voornaam Hans, Hannes of Johannes en ontleend aan de dag van traditionele indiensttreding, Sint Johannesdag (24 juni). Op deze kinderprent uit het eind van de achttiende eeuw houdt de maaier een zeis of zwade in zijn handen. De zeis wordt gekenmerkt door een lange steel, wat verband zal houden met het grote gewicht van het gewas dat er mee gemaaid moest worden. Een meer primitieve uitvoering van de zeis was de zwade. Het ‘scherp geweer’ in de tekst bij de prent lijkt te verwijzen naar een gedicht uit het begin van die eeuw, waarin het ging over: Westfaalse helden, dien de zeis verstrekt een speer, Grasridders, onversaagd bij ’t swaajen van ’t geweer.

Na vertrek wachtte hun een zware tocht met zo’n honderd dicht op elkaar gepakte mannen in een boot over de Zuiderzee. Een reis die na maanden van hard werken, in omgekeerde richting, opnieuw gemaakt moest worden. Evenals de rest van het traject. Veerdiensten en schippers op Amsterdam en andere steden langs de Zuiderzee, evenals herbergiers en winkeliers uit de beide steden aan het Zwarte Water, voeren er wel biJeroenIn het zomerseizoen waren er zelfs extra afvaarten om de mannen met hun bagage over te zetten. Een deel van hen bleef na de maai- en hooitijd echter nog om granen en najaarsgewassen binnen te halen. Hoewel ze bekend stonden als harde werkers, werden de Hannekemaaiers door de Nederlanders lang niet altijd vriendelijk

108

Made with FlippingBook - Online catalogs