Van oerbos tot hooiland

Hooi halen ‘mit de schute’

Steven en Aaltje van de Linde uit Genne, inmiddels beiden overleden, vertelden in 1987 aan hun plaatsgenote Minie Buit over het hooihalen ‘mit de schute’. Ze gingen in de eerste helft van de vorige eeuw hooien in het Gennegerbroek, achter de Boerweg, niet ver van de Lichtmis in de Ruiten. Het was daar toen als in het naburige Staphorsterveld: wild, drassig, vol elzenhout, doorsneden door petgaten, met eendenkooien als oases van rust. Het poldergemaal Streukelerzijl, dat zou zorgen voor de afwatering van de polder Haerst-Genne, begon pas in 1925 te werken. Voordien waren de waterstanden in het gebied beduidend hoger. Zo kon er zelfs een met hooi beladen schuit door de sloten varen. Gemakkelijk ging het allemaal niet. Om te beginnen was het al een hele onderneming om de tocht van een kilometer of vier er naartoe te maken. Het eerste stuk tot aan de Boerweg was nog wel begaanbaar. Op het laatste stuk, na de eerste eendenkooi, werd het al direct flink drassig. Daar lag een stuk land van zes bunder; hooiland moest het voorstellen, al stond het vol met elzen en lagen er petgaten. Je kon er ‘mit gien peerd verkeren,’ laat staan met een wagen er nog biJeroenHet was gezamenlijk in eigendom bij enkele boeren, die er met hun families samen hooiden. Het maaien moest met de zeis gebeuren en het wenden en keren van het gras met de hark

daar heelhoois door te krijgen. Soms eindigde de zo moeizaam verworven lading in het water, maar als alles goed was gegaan, namen paard en wagen die over. Na de zomer was het nog niet gedaan met de strijd op de zes bunder. In de winter werd er het zachte, brandbare en goed bewerkbare elzenhout gekapt; voor in de kachel of als ‘rikholt’, als latten, planken, palen dus. Het moest allemaal met de hand gebeuren. Haar grootvader, herinnerde Aaltje zich zoveel jaren later nog vol ontzag de verhalen over ‘de olde Rein Koezen’, heeft daar heel wat hout kapot geslagen. ‘Stapels!’ Ja, verzuchtte Steven, als je toch eens wist wat voor ‘treurige en armoedige boel’ het toen was…

en de vork. De ‘zwillegies’ hooi werden handmatig naar de slootwal gebracht. Daar lag de bok of ‘schute’, die ieder op zijn beurt moest huren bij Mannes Fortuin in Hasselt. Een eerste probleem was al, dat het vaartuig in de hooitijd door velen werd begeerd. Als je geluk had, kon je het overdag gebruiken. Maar noodgedwongen ging het vervoer ook door tijdens de nachtelijke uren. ‘Een zeel um de rugge, en maar trekken!’ Soms hingen ze wel met hun drieën, mannen en vrouwen, ‘in de liende, de kousen uut,’ om het hoog beladen gevaarte vooruit te kunnen krijgen. Naarmate ze dichterbij huis kwamen, werd het water ondieper. De bochten vormden een ware bedreiging, vooral die vanuit de sloot naar de Boerwetering. Niet altijd gelukte het om de schute

109

Made with FlippingBook - Online catalogs