Van oerbos tot hooiland

geëxperimenteerd, maar de komst van het plastic zorgde ervoor dat het op grote schaal beschikbaar kwam. Deze methode zorgde ervoor, dat het bewaren van voer niet meer afhankelijk was van de weersomstandigheden. Niet langer hoefde het gras op ruiters of oppers op het land te worden gedroogd. Dankzij het kuilvoer kon de periode tussen maaien en opslaan worden teruggebracht tot een dag of drie. Zelfs wanneer het gemaaide gras nat werd, was het nog mogelijk om het met hulpmiddelen als zout of melasse in te kuilen. De tijd van spanning, en in menig geval ook hoofdpijn, in de hooitijd kon zo worden teruggedrongen.

Omstreeks 1900 waren er in Nederland 5600 boerenmet een hooihark en bijna 1800 met een hooischudder en reden er zo’n 1000 grasmaaimachines. Nadat van de maaiers in 1905 een nieuw type beschikbaar was gekomen, dat minder snel vastliep, nam hun aantal toe. In de jaren tussen de beide wereldoorlogen werden er zo’n 4000 per jaar geïmporteerd, naast enkele duizenden hooischudders en - maaiers. In 1950 was op vrijwel alle boerderijen met zes of meer koeien een grasmaaimachine te vinden, op ongeveer de helft daarvan een hooihark en op een derde een hooischudder. Daarna ging het snel. PK’s en machines vervingen paardenkracht en mensenhand. Onder de noemers specialiseren, intensiveren en rationaliseren geraakte de agrarische sector op twee sporen: méér, kwaliteit en productie, en mínder, bedrijven en beroepsbevolking. Het laatste gold zeker ook voor de hooibergen en de hooischuren. Het gras ging deels ondergronds: als kuilvoer. Bij boerderijen ontstonden langgerekte bulten, afgedekt met plastic, met daarop banden of zand. Onder het plastic lag gras, of later ook gehakselde mais. Mits luchtdicht afgesloten, zeker een jaar houdbaar. Al voor de Tweede Wereldoorlog was met dit kuilvoer

113

Made with FlippingBook - Online catalogs