Van oerbos tot hooiland

Uitgedrukt en benoemd

Een typische samenstelling voor een naam met het woord hooi is ‘Hooikammer’. Nergens in Nederland komt die zo vaak voor als in de Gemeente Staphorst. Een telling uit 2007 wees uit, dat er van de 126 personen met die naam, hier toen 83 woonden. Het ging daarbij om verschillende takken van die familie, onderscheiden door bijnamen als ‘Boontie’ of ‘Knechie’ , vooral in Rouveen. De overige Hooikammers woonden in aangrenzende gemeenten of in het noorden van het land. Alle Hooikammers in en buiten Rouveen zijn, aldus nazaat Jacco Hooikammer, herleidbaar tot één Rouveense stamvader: Arend Klaas Hooikammer (1756-1816). De betekenis van de naam blijft ondertussen onduidelijk, al lijkt de verklaring van ‘een boer die zijn hooiberg een gladgeschoren, ofwel gekamd, aanzien weet te geven’, niet onredelijk. Want een boer met een mooie berg, laat zien wat hij waard is.

De oudst bekende vermelding van het woord ‘hooi’ stamt uit 1050. Het is afgeleid van ‘houwen’ en betekent in die zin ‘het afgemaaide’. In de praktijk is het ‘gedroogd gras’. De maand juli stond, eveneens al in 1050, bekend als ‘hooimaand’. In de loop van bijna duizend jaar is er in de ‘hooibouw’ veel veranderd. Maar de maand, in ieder geval het jaargetijde, waarin het hooi werd en wordt gewonnen, is nog steeds identiek, evenals het doel.

De wakkere hooimaand geeft de zeisen, de maaier in de hand met vlijt, daar lege schuren hooi vereisen, om het vee te voeden in wintertijd .

Korte Kroniek Een kleine halve eeuw gras, hooi en het weer

In de taalgeschiedenis komt het begrip hooi terug in tal van uitdrukkingen, waarvan ‘te hooi en te gras’ wel een van de meest bekende is. Deze zegswijze komt voor als tijdsbepaling in oude ordonnantiën, verordeningen, waarin aan pachters en boeren een bepaalde opbrengst van de oogst werd opgelegd in de vorm van een geschenk. Een boer die daartoe verplicht was, kwam twee maal per jaar, in de grasmaand april en in de hooimaand juli, bij zijn heer. Ook wordt wel gezegd dat de uitdrukking stamt uit de tijd van de Germanen, dus uit de eerste eeuwen van de Christelijke jaartelling. Toentertijd werd door de volksvergadering rechtgesproken tijdens de grastijd, in het voorjaar, en de hooitijd, in de zomer. De uitdrukking werd daarna ook toegepast op iemand die slechts zo nu en dan ergens een bezoek aflegt. Als iemand te veel hooi op de vork neemt, dan neemt hij of zij een te zware of omvangrijke taak op zich, waardoor er van het werk niets terecht komt. Alsof de vork te zwaar is en er bij het omhoogsteken bijna alles vanaf valt. ‘Het hooi moet het paard niet volgen,’ wil zeggen dat een meisje niet achter haar vrijer moet aanlopen. Als het hooi het paard wel volgt, wil het gegeten worden, ofwel: als een meisje achter een jongen aanloopt, wil ze trouwen, althans zekere geneugten van de huwelijkse staat beproeven. ‘’t Hooi is op en de koe is dood’ houdt in dat er van een erfenis niets meer over is. Wanneer iets door elkaar zit als gehakt hooi, is het een grote warboel geworden.

Vanaf 1830 verschenen in Overijssel jaarlijks provinciale verslagen, door Gedeputeerden geleverd aan de Staten. Aanvankelijk kwam ook de relatie tussen het boerenbedrijf en het weer daarin sterk naar voren, met gras en hooi als vaste onderdelen. Een kleine kroniek: 1830 ‘De veelvuldige regens in de afgelopen zomer, gevoegd bij de reeds ongunstige toestand der gronden door de nattigheid der vorige jaren, hebben de oogst doen mislukken, slechte hooibouw opgeleverd en galligheid onder rundvee en schapen doen heersen, waaraan een aanzienlijk getal vee is gestorven. Kortom: deze ramp heeft de reeds zozeer verarmde landman dusdanig gedrukt, dat men zijn toestand niet dan met treurigheid en wezenlijk met bezorgdheid kan beschouwen.’

1832: ‘Er is veel gras gewassen en veel goed hooi gewonnen.’

1833: ‘Over het algemeen was er redelijk veel gras, doch hooi werd op veel plaatsen niet overvloedig gewonnen, de lage landen uitgezonderd.’

121

Made with FlippingBook - Online catalogs