Van oerbos tot hooiland

de groei van het gras eerst tegengehouden. Later ontwikkelde het zich zeer voorspoedig. De hooilanden hebben veel hooi geleverd, dat, met uitzondering van de buitendijkse en lage landen, goed werd gewonnen.’ 1844: ‘De droogte en schraalheid van het weer in de maanden mei, juni en juli en daarop volgende aanhoudende regens en kou hebben de groei van het gras zeer benadeeld, zodat de veeweiderij een ongunstige uitkomst opleverde. De hooibouw kan, wat zowel wat betreft deugdzaamheid (kwaliteit) als hoeveelheid, zeer voldoende worden geacht.’

1834: ‘ Gras groeide overvloedig, vooral op de lagere landerijen en hooi werd uitmuntend en veel gewonnen.’

1835: ‘Gras groeide er overvloedig in het voorzomer; in juni werd zeer goed en veel hooi gewonnen; dit was echter minder op de hoge binnenlanden en vooral onder Wijhe, waar de hooilanden door rupsen werden afgevreten, zodat die landen niets opbrachten, terwijl in de provincie in de nazomer de landen niet genoeg gras voor het vee opleverden.’

1836: ‘De graslanden en het hooi hebben zeer ongelijk opgeleverd.’

1845: ‘De hooibouw is over het algemeen gunstig geweest. De weilanden hebben veel van het gure en natte weer geleden.’

1837: ‘Weinig gras groeide in de voorzomer, zodat enige hooilanden beweid moesten worden. Later groeide er veel gras en in het najaar was hetzelve buitengewoon overvloedig. Van de eerste snede werd dus niet veel hooi gewonnen, ofschoon zeer goed ingezameld. De tweede snede leverde vrij veel hooi, hetgeen een gunstige invloed had op de eerst zeer hoge prijzen.’ 1838: ‘De graslanden werden laat groen, maar waren in de zomer voordelig en brachten veel gras voort. De vroeg gemaaide landen gaven zeer goed hooi, maar het werd over het algemeen zeer slecht gewonnen, waardoor weinig hooi voorhanden, graag gezocht en duur was.’

1846: ‘De hooibouw is zeer gunstig geweest en de weilanden waren tot laat in het najaar overvloedig met gras bezet.’

1847: ‘In de lage streken was het grasgewas zeer voldoende, maar de hoge streken gaven een minder voordelige uitkomst. De hooibouw was echter, met uitzondering van het vroeg gemaaide, gunstig. Door de zomerdroogte zijn de hoge weilanden verbrand.’ 1848: ‘Het grasgewas is in het voorjaar matig geweest en verschilde, door de veelvuldige regens, zeer veel op hoge en lage gronden. De weilanden stonden in het voorjaar niet zeer gunstig, maar zijn later verbeterd, vooral op de hoge landen, waar het etgroen bijzonder gunstig is geweest, wat in de laag gelegen districten, waar de weilanden veel te lijden hadden van de aanhoudende regens, minder het geval was.’ 1849 : ‘Het grasgewas op de lage landerijen was door het gure voorjaar schraal. Daarna was het gewas voortdurend uitmuntend en overvloedig. Er is een voldoende hoeveelheid hooi gewonnen en goed ingeoogst.’

1840 : ‘De weilanden leverden gedurende de zomer overvloedig gras op, hooi werd slecht gewonnen.’

1841: ‘De gras- en hooilanden leden veel van de aanhoudende regens.’

1842: ‘Het grasgewas en de hooibouw hebben zeer veel van de droogte geleden en er is wel de helft minder hooi gewonnen dan in gewone jaren.’

1843: ‘Het droge, koude en schrale weer in de maand mei 1843 heeft

122

Made with FlippingBook - Online catalogs