Van oerbos tot hooiland

daar waar goede bewerking van de grond met ruime bemesting gepaard ging, de gevolgen der droogte zich minder dan elders liet gevoelen.’ 1869: In de IJsselstreken was er een dubbele opbrengst ten opzichte van een normaal jaar. In Genemuiden werd een derde meer hooi gewonnen dan in het vorige jaar, dat ook al goed was. Langzamerhand verdwenen gras en hooi, evenals het weer, als vaste onderwerpen in de berichtgeving van Gedeputeerden aan de Staten. Vanaf 1877 werden de verslagen geleverd volgens een andere systematiek, waarbij er helemaal geen plaats meer was voor het gras, het hooi en hun relatie met het weer. Al in de zestiende eeuw werd in Nederland gehandeld in hooi. Vooral in het westen van het land ontstond daaraan toen, door een toenemend aantal runderen per bedrijf, behoefte. Boeren in Friesland schakelden in die tijd over op de productie van hooi voor de verkoop. Ook omdat hoge loonkosten de eigen bedrijfsvoering voor hen minder rendabel maakten. Voor het maaien maakten zij gebruik van relatief goedkope seizoenarbeiders. Vanaf 1680 nam de zomerse stroom van deze grasmaaiers sterk toe. Jaarlijks trokken tienduizenden zogeheten Hannekemaaiers, veelal afkomstig uit Westfalen, ‘naar de kusten van de Noordzee.’ Het Friese hooi was in Holland, ook als paardenhooi, zeer gewild. Zo voerden in de jaren vóór 1740 rond de vijftig hooischippers minstens duizend vrachten hooi naar Friesland. Ook werden belangrijke hoeveelheden vervoerd langs de internationale wegen van de ossenhandel. Via Noord-Duitsland ging het dan als heenvracht naar het Deense schiereiland Jutland. Tegen het einde van de achttiende eeuw was door veranderde omstandigheden de rundveestapel in Friesland echter sterk gegroeid en was deze hooihandel vrijwel geheel ten einde gekomen. Het bood kansen aan anderen, zoals de boeren op het Kampereiland en omgeving. Ook zij hadden te maken met de wetten van de natuur en de prijsschommelingen die daarvan het gevolg konden zijn, zoals blijkt uit twee deels gelijktijdige bronnen; vanaf 1830 de Verslagen van Prijzen en ponden

Gedeputeerden aan de Staten (‘VGS’) en, tot1850, overzichten van de Commissie van Landbouw (‘CvL’.)

1837 ‘ De tweede snede leverde vrij veel hooi, hetgeen een gunstige invloed had op de eerst zeer hoge prijzen.’ (VGS)

1839 ‘Belangrijk was de handel in hooi; uit Kampen, Hasselt, Genemuiden en Kuinre werden 6.179.075 Nederlandse ponden hooi naar elders vervoerd. (VGS) De hoeveelheid van het gewogen en naar elders vervoerd hooi was, uit: Kampen 4.448.250, Genemuiden 1.400.000, Kuinre 992.950, Hasselt 126.125, totaal 6.897.325 Nederlandse ponden. (VGS) 1842 De opbrengst per bunder bedroeg in de vruchtbare districten 5.000 à 6.000 halve Nederlandse ponden, in de schrale 1.000 tot 4.000. De prijs was 8 tot 20 gulden per 500 pond, maar daalde later iets. (CvL) 1843 Veel hooi, behalve, vanwege de hoge waterstanden, op de buitendijkse landen. ‘Het op stam staande hooi was in de voorzomer duur, maar de prijzen daalden nadien zeer.’ Per bunder 3.000-6.000 pond tegen een prijs van 5.50 tot 8 gulden per 500 pond. (CvL) Prijs 6 tot 9 gulden per 500 pond. (CvL) ‘De hooibouw kan, zowel wat betreft deugdzaamheid als hoeveelheid, zeer voldoende worden geacht.’ (VGS) Veel gras en hooi. In de beste districten 3.500 pond per bunder, in de mindere 2.500 tot 3.000. De prijzen daalden van 14 tot 12 naar 8 gulden per 500 pond. (CvL) De prijzen waren hoog. In Kampen veel hooi naar elders, vooral ‘voor Duitse rekening’ gedurende het hele najaar tegen goede prijzen. (CvL). 1840 1844 1846 1847

124

Made with FlippingBook - Online catalogs