Van oerbos tot hooiland

leeg te persen. ‘Als er geen hooibroei was geweest, begonnen we al in september en waren we tot begin april bezig. Niet elke dag, maar als je een hele berg leeg moest persen dan was je al snel een paar dagen bezig. Meestal begonnen we rond half negen ’s ochtends en gingen we door tot een uur of vier, half vijf. Dan moesten de boeren melken. Tussen de middag aten we bij de boer. De boerin ging dan vaak met een borrel rond. Daar zorgden ze altijd wel goed voor. Als het hooi direct weg moest, brachten de boeren het ook weleens naar de laadplaats aan het Ganzendiep. De hooipers stond dan bij het schip.’ Het leegpersen van een hooiberg was een heel karwei dat verliep volgens een vast patroon. In zijn jonge jaren hielp Bruins vaak mee en verrichte hij allerlei hand- en spandiensten. ‘Je was in totaal met een man of vijftien aan het werk. Wij met ons personeel, de boer met z’n knecht en een aantal buren. De boer en de buren brachten het hooi vanuit de berg bij de pers. Daar stond iemand van ons die het hooi in de pers deed, de ingooier. Vervolgens had je aan twee kanten een naaldensteker die het draad aan een naald door de balen staken om de baal vast te maken. Dat was geen prettig klusje. Het was allemaal hooimijt en stof. Ik heb het zelf nooit gedaan. Mijn opa vond het te gevaarlijk. Als de baal klaar was werd hij gewogen door een hooiweger. Dat gebeurde eerst op een bascule, later ging je met een volle vracht over de weegbrug. Tenslotte had je iemand die de balen op de wagen laadde. Daarna kon het op transport. In de hooiberg stond altijd een medewerker van ons om met een hooischop de slechte kant, de weerkant, van het hooi af te steken. Als de boer vond dat hij er teveel af stak, ontstond er soms ruzie. De vader van de boer probeerde dan vaak stiekem nog wat afgekeurd hooi op de pers te gooien. De boeren maakten er dikwijls een sport van om met z’n allen een grote rol van 500 kilo hooi in één keer op de pers te gooien. De ingooier werd dan furieus! Pure pesterijen natuurlijk, haha! De boeren konden dan een minuutje of vijf rusten. Ik ken verschillende ingooiers die de berg ingevlogen zijn en bij wie het tot een handgemeen kwam.’

Naast de boeren op het Kampereiland perste Bruins ook wel hooi bij de stadsboeren in Kampen. ‘Dat was een wereld van verschil. Ze hadden de stal beneden en het hooi lag op zolder. Dat wasemde wel door, maar het stonk soms ontzettend. Het hooi gooiden we vanaf de zolder door een heel klein raampje in de pers. Die stond gewoon op straat. De hele buurt kwam dan onder het hooi en het stof. De buren waren daar niet zo blij mee. En de kwaliteit van het hooi was vaak ook niet goed, vanwege de slechte opslag.’ KI-stations Na de Tweede Wereldoorlog zorgde de modernisering van de landbouw voor een ingrijpende verandering van de hooihandel. Tijdens de ruilverkaveling Kampereiland in de jaren vijftig werden de Kamper stadsboeren naar het buitengebied verplaatst. De Kampereilander boeren moesten hiervoor grond afstaan. Intussen groeide, mede door de komst van de melkmachine, het aantal koeien per bedrijf, waardoor de boeren meer hooi voor zichzelf nodig hadden. Fig. x. Hooi persen bij Roelof van Ittersum in de Mandjeswaard, ca. 1935. (collectie Bruins)

133

Made with FlippingBook - Online catalogs