Van oerbos tot hooiland

nat worden. De bodem kenmerkt zich door een kleidek dat tussen 40 en 80 centimeter overgaat in veen. 115 De hooilanden die de meeste opbrengst opleverden lagen overwegend op leemarme veldpodzolgronden. Qua hoogte lagen ze iets hoger en dus ook droger dan de drechtvaaggronden (grondwatertrap IV), waardoor de omstandigheden voor hooiverbouw hier gunstiger waren. Ten noorden van de IJssel liggen iets van de rivier af twee grotere hooilandcomplexen: De Lamsbruggeslag en het Nieuwe Land. Bij beide complexen gaat het vermoedelijk om hooilanden die in gebruik werden genomen pas nadat men eerst de vruchtbare gronden langs de rivier had benut als weide en hooiland. Wanneer dat precies is geweest is lastig te zeggen, maar gezien de vergelijkbare grootte van de percelen binnen de ontginningsblokken van de Polder Mastenbroek is het goed mogelijk dat de Lamsbruggeslag werd ontgonnen tussen 1360 en 1400. Een eerdere datering is ook goed mogelijk aangezien het naastgelegen stuk land met de naam ‘de Bijvanck’ in een oud stuk uit het jaar 1348 wordt genoemd. Het ontginningsblok bestond rond 1830 uit 33 tamelijk vierkante percelen. Ze kwamen tot stand op kalkloze drechtvaaggronden, en leverden om die reden hooi van een matige kwaliteit en opbrengst (klasse 3 en 4). ‘Het Nieuwe land’ bestond eveneens uit hooilanden met een matige opbrengst –overwegend klasse 3 en 4. Op de bodemkaart is te zien dat het complex vrijwel geheel samenvalt met een geïsoleerd gelegen stuk kleiige grond met daaronder veen met een hoge grondwatertrap. 116 Het lijkt ook hier voor de hand te liggen dat men eerst de betere gronden langs de IJssel in gebruik heeft genomen voordat met begon met het in cultuur brengen van het drassige in een kom gelegen terrein. Ook de verkaveling vertelt het verhaal van een zompig stuk land dat enkel door drainage van nut kon zijn voor de boeren uit Westenholte en Zwolle. Het ontginningsblok is in tweeën gedeeld door een kaarsrechte wetering vanaf de IJsseldijk tot aan Voorst, waarop verschillende sloten min of meer haaks aansluiting vinden. De sloten

Iets ten westen van het landgoed Buckhorst vinden we negen hooilandpercelen en twee graslandpercelen terug die tezamen de Kloosterpijp worden genoemd. De naam ‘kloosterpijp’ zien we terug als boerderijnaam op een kaart uit het midden van de negentiende eeuw. De verwijzing naar een klooster zou wel eens heel ver terug de tijd in kunnen gaan, aangezien de toenmalige heer van Buckhorst in 1277 een aantal landerijen onder Zalk heeft verkocht aan het Sint Oldulfusklooster te Stavoren. In 1364 verkocht het klooster haar bezit onder Zalk aan de Bisschop van Utrecht. 114 De hooilanden waren rond 1830 van wisselende kwaliteit, variërend van klasse 1 tot en met drie. De wisselende kwaliteit van de hooilanden heeft te maken met de verschillende bodemsoorten die er op korte afstand naast elkaar liggen. De percelen van een mindere kwaliteit waren met name op kalkloze drechtvaaggronden terug te vinden. In de winter kunnen deze gronden door een hoge grondwaterstand (grondwatertrap II) nogal

114 Van Winsen e.a. 2012, 103. 115 Eilander 1990, 96.

116 Eilander 1990, bodemkaart.

69

Made with FlippingBook - Online catalogs