Van oerbos tot hooiland

van omvang. Meneer I.A. van Roijen -bestuurder van beroep- had in het jaar 1842 echter veel grotere plannen om de opbrengsten binnen Mastenbroek te vergroten door het jaarlijks onder water zetten van de gehele polder. Meer daarover in het volgende hoofdstuk. Verreweg de meeste hooilanden binnen de polder Mastenbroek waren van een matige kwaliteit. Dat wil zeggen dat ze door de inspecteur van het Kadaster werden gerekend tot de vierde en de vijfde belastingklasse. Erg verrassend is dat niet wanneer je de bodemkaart erbij pakt. Zo’n tachtig procent van de ondergrond wordt gekenmerkt door weideveen- en koopveengronden. Het is een bodem die is opgebouwd uit een toplaag van kalkloze zware tot zeer zware klei van zo’n 20 tot 25 centimeter dik. Door gebrek aan bemesting zal deze klei vóór de komst van de kunstmest weinig vruchtbaar zijn geweest. Onder het kleipakket vinden we een laag riet- of zeggeveen terug. Het zijn de restanten van het voormalige laagveenmoeras, dat door overstromingen vanuit de IJssel en vanuit de Zuiderzee vanaf de derde eeuw na Christus bedekt is geraakt met een laagje klei. 150 Gezien de toestand van de bodem en het hoge grondwaterpeil (grondwatertrap IIb) mogen we verwachten dat grote delen van het natte schrale hooiland in de polder Mastenbroek in het voorjaar paars kleurde van de bloeiende Spaanse ruiter, terwijl er in het najaar een blauwe gloed over de velden lag door de massaal bloeiende Blauwe knoop. Het zijn kenmerkende soorten voor het blauwgrasland dat hier tot nog geen honderd jaar terug in grote delen van de polder terug kon worden gevonden. Om de natte gronden nog enigszins geschikt te maken voor beweiding en hooibouw werden er op een onderlinge afstand van zo’n 20 tot 30 meter vele greppels gegraven in de klei-op-veengronden. De vaak eeuwenoude greppelstructuren zijn binnen de polder in een groot aantal percelen bewaard gebleven. Toch zijn er afgaande op de hoogtekaart ook veel greppels verdwenen uit het landschap. Ook zijn de hoogteverschillen door egalisatie minder sprekend geworden. Het oude boerengreppeltjeland was rijk aan reliëf, waarbij vooral de dicht op elkaar liggende greppels en de daartussen liggende grond in bolle ruggen het nodige accent verschafte aan het landschap. Het aanleggen

Foto: Jeroen Wiersma

Mastenbroek een hooilandcomplex met percelen hooiland die tot de eerste of tweede klasse werden gerekend. De hooilanden die van nature minder hooi gaven werden soms door de boeren verbeterd doordat zij in de grond gingen investeren. Vaak gebeurde dat op kleine schaal. Zo bedacht Jan Egberts vanuit zijn op een belt gelegen boerderij in het buurschap Oosterholt dat hij met het nodige graafwerk ruim zeven hectare hooiland in het Middenblok zou kunnen verbeteren. In de Apostillen van de stad kampen lezen over Jan “dat hij wel genegen zoude zijn, deze kamp, welke bijna eenmoeras gelijkt, te verbeteren.” 149 Mastenbroeker Gerrit Harms was in het jaar 1771 bereid om te investeren en had zijn oog laten vallen op een perceel hooiland in het Hoogbrug Slag. Wanneer hij dat perceel betimmerde en tot koeweide zou maken hoefde het stuk land naar eigen zeggen “ niet meer uitgemergeld te worden met jaarlijks hooien. ” Het verbeteren van kleine stukjes land hield in dat de eigenaar of huurder de sloten uit ging diepen en meer mest op de landerijen bracht. Meestal waren dergelijke initiatieven of aanzetten daartoe bescheiden

149 Van Hulzen 2017.

150 Eilander 1990, 62.

89

Made with FlippingBook - Online catalogs