milieu
compact
14 14
vergunde activiteiten zijn vermeld als “Puinbreke-
rijen en -malerijen” met een verwerkingscapaciteit
vanminder dan 100.000 ton per jaar, welke zijn in-
gedeeld in categorie 4. De rechtbank heeft even-
zeer terecht overwogen dat het college zich terecht
op het standpunt heeft gesteld dat de bij besluit
van 22 september 2011 vergunde activiteiten naar
aard en invloed vergelijkbaar zijnmet de groep van
rechtstreeks toegelatenbedrijven, omdat dehinder-
afstand van de in de milieuvergunning toegestane
locatie vandepuinbreker tot aande dichtstbijzijnde
gevoelige objecten volgens de milieuvergunning
minder bedraagt dan200meter.De rechtbankheeft
bij haar oordeel dat het college op een juiste wij-
ze toepassing heeft gegeven aan artikel 13, aan-
hef en onder 2, van de planvoorschriften terecht
in aanmerking genomen dat bij het opstellen van
een bestemmingsplan demaximalemogelijkheden
van het plan en de gewenste planologie dienen te
worden bezien, terwijl bij het door middel van een
omgevingsvergunning afwijken van een bestem-
mingsplan sprake is van een concreet project, in
welk geval slechts de ruimtelijke gevolgen van het
vergunde bouwplan dienen te worden beoordeeld
en de feitelijk vergunde situatie kan worden ge-
volgd. Dat, naar appellant stelt, in de uitspraak van
de rechtbank Zutphen van 20 januari 2010 (ECLI:
NL:RBZUT:2010:BK9857 is overwogen dat de hin-
derafstand dient teworden bepaald vanaf de grens
van de inrichting en niet vanaf de feitelijke locatie
van de puinbreker, leidt niet tot een ander oordeel.
Ten tijde van het in die uitspraak aangevochten be-
sluit was het perceel gesitueerd binnen de op de
plankaart aangeduide zones “zone bedrijven cat. 1
t/m3”en “zonebedrijvencat.1 t/m4, (≤200meter)”.
Ten tijde van het besluit van 20 april 2012 was de
omvangvande inrichtingechter zodanigaangepast
dat de inrichting uitsluitend binnen de zone “zone
bedrijven cat. 1 t/m 4, (≤ 200meter)” viel. Dat in de
uitspraak van de rechtbank Zutphen van 20 januari
2010 isoverwogendat de feitelijke invulling vanhet
terrein, te weten welk deel van de activiteiten bin-
nen welke zone plaatsvinden, niet kan afdoen aan
de vraag of de inrichting gelijkwaardig is aan een
inrichting die rechtstreeks is toegelaten in de zone
bedrijven categorie 1 tot enmet 3, is om die reden
indeonderhavigeprocedureniet vanbelang.Nude
puinbreker opgrondvandeaanAtopRecyclingver-
leende en ten tijde van belang onherroepelijkemili-
euvergunning slechts opde indie vergunning voor-
geschrevenplaats is toegestaan,heeftde rechtbank
terecht geenaanleidinggezien voor het oordeel dat
de geluidsproductie van de puinbreker niet past bij
de geluidsproductie van rechtstreeks toegelaten
bedrijven en dat het college bij beantwoording van
de vraag of de vergunde activiteiten naar aard en
invloed kunnen worden geacht vergelijkbaar te zijn
met degroep van rechtstreeks toegelatenbedrijven
hadmoetenuitgaan vandegrens vande inrichting.
zie
ABRS 28-05-2014,
nr. 201309135/1/A1
Vaststellingbeheerplano.g.v. Nbw1998 voor
Solleveld enKapittelduinen
Bij besluiten van onderscheidenlijk 23 april 2013, 25
augustus 2013 en 17 juli 2013 hebben het college
van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, de mi-
nister van Infrastructuur enMilieuendeminister van
Defensie op grond van de artikelen 19a en 19b van
de Natuurbeschermingswet 1998 het beheerplan
Solleveld en Kapittelduinen vastgesteld. Ingevolge
artikel 39, tweede lid, van de Nbw 1998 heeft een
beroep tegeneenbesluit tot vaststelling vaneenbe-
heerplanalsbedoeld inartikel 19auitsluitendbetrek-
king op de beschrijvingen van handelingen die het
bereiken van de instandhoudingsdoelstelling niet in
gevaar brengen, en de daarbij in voorkomend geval
aangegeven voorwaarden en beperkingen. In de
geschiedenis van de totstandkoming van artikel 39,
tweede lid, van de Nbw 1998 wordt deze bepaling
als volgt toegelicht: “Tegenhet besluit tot vaststelling
vaneenbeheerplanstaat (…) beroepopenbij deAf-
deling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bedachtmoet evenwel wordendat slechtsbepaalde
onderdelen van een beheerplan als besluit in de zin
van deAwb zijn aan temerken, en dus voor beroep
vatbaar zijn. Onderdelen van het beheerplan die de
beschrijvingbevattenvanhet - opuitvoeringgerichte
- beleiddat het desbetreffendebevoegdgezagwen-
selijk acht, waaronder de fasering en prioritering,
zijndat niet. De regeringwil voorkomendat er opdit
punt misverstanden ontstaan. (…) De regering stelt
daarom voor in de Nb-wet duidelijk temaken tegen
welke onderdelen van het beheerplan beroep open-
staat. Dit zijn de beschrijvingen in het beheerplan
van handelingen die het bereiken van de instand-
houdingsdoelstelling niet in gevaar brengen, en de
daarbij in voorkomend geval aangegeven voorwaar-
den en beperkingen. Dergelijke beschrijvingen zijn
aan te merken als een besluit, omdat artikel 19d,
tweede lid, van de Nb-wet regelt dat handelingen
die overeenkomstig de beschrijving in het beheer-
planwordenuitgevoerd, niet vergunningplichtigzijn”.
zie
ABRS 28-05-2014,
nr. 201310448/1/R2