milieu
compact
15
Ernstigebodemverontreinigingwaarvan
spoedige saneringnoodzakelijk is
Bij besluit van 4 oktober 2013 heeft het college van
GSvanGelderlandvastgestelddat opde locatieAm-
bachtsweg 6-8 te Boven-Leeuwen, gemeenteWest
MaasenWaal, sprake is vaneengeval vanernstige
verontreinigingwaarvan spoedige sanering noodza-
kelijk is. Volgens paragraaf 2.1 vandeCirculairebo-
demsanering van de staatssecretaris van Infrastruc-
tuur enMilieuvan1 juli 2013 issprakevaneengeval
van ernstige verontreiniging indien voor ten minste
één stof de gemiddeld gemeten concentratie van
minimaal 25 m³ bodemvolume in het geval van bo-
demverontreiniging, of 100 m³ poriënverzadigd bo-
demvolume in het geval van een grondwaterveront-
reiniging, hoger is dan de interventiewaarde. Ook in
hetgeval vanverontreinigingenmet stoffenwaarvoor
geen interventiewaarde is afgeleid, kan sprake zijn
van een geval van ernstige verontreiniging. Volgens
paragraaf 2 van bijlage 1 van deCirculaire, voor zo-
ver thansvanbelang, hebbende indicatieveniveaus
voor ernstige verontreiniging een grotere mate van
onzekerheid dan de interventiewaarden. De status
van de indicatieve niveaus is daarom niet gelijk aan
de status van de interventiewaarde. Over- of onder-
schrijding van de indicatieve niveaus heeft derhalve
niet direct consequenties voor het antwoord op de
vraag of zich een geval van ernstige verontreiniging
voordoet. Het bevoegd gezag dient daarom naast
de indicatieve niveaus ook andere overwegingen te
betrekkenbij debeslissingof er eenernstige veront-
reiniging is. Hierbij kan gedacht worden aan een ad
hoc bepaling van de actuele risico’s. Bij de bepaling
van actuele risico’s ten behoeve van het vaststellen
van de spoed tot saneren spelen naast toxicologi-
sche criteria ook andere locatie gebonden factoren
een rol.Het gaat hierbij bijvoorbeeldomdeblootstel-
lingsmogelijkheden, het gebruik van de locatie of de
oppervlaktes van de verontreiniging. Dergelijke fac-
toren kunnen vaak goed bepaald worden waardoor
het ondanks de onzekerheid met betrekking tot de
indicatieve niveaus toch mogelijk is een redelijke
schatting van de actuele risico’s uit te voeren. Het
collegeheeft bij de vaststellingof zicheengeval van
ernstige verontreiniging voordoet de Circulaire en
dedaarin vermelde indicatieveniveaus tot uitgangs-
punt genomen. Dat in het rapport uit 2008 andere
normen ten aanzien van formaldehyde worden ge-
hanteerd, betekende niet dat het college de Circu-
laire uit 2013 niet tot uitgangspunt mocht nemen.
zie
ABRS 04-06-2014,
nr. 201310317/1/A4
VergunningOntgrondingenwet t.b.v. onderhoud
hoofdvaargeulWesterschelde
Bij besluit van23 september 2013heeft deminister
van Infrastructuur enMilieu een vergunning krach-
tensdeOntgrondingenwetverleendaanHetVlaams
Gewest, Afdeling Maritieme Toegang. Appellant
is eigenaar van het Nederlandse gedeelte van de
Hertogin Hedwigepolder. Daarnaast is hij eigenaar
van14hectarebuitenschor, dat buitendijksgelegen
is naast de Hertogin Hedwigepolder. Appellant be-
toogt dat hem redelijkerwijs niet kanworden verwe-
tendat hij geen zienswijze tegenhet ontwerpbesluit
naar voren heeft gebracht. De Afdeling overweegt
dat geen rechtvaardiging is gelegen in de door ap-
pellant gestelde omstandigheid dat deminister het
ontwerpbesluit niet aan hem heeft toegezonden en
hemniet heeftmeegedeelddat zienswijzen kunnen
worden ingediend. Van een situatie als bedoeld in
artikel 3:13 van deAwb is geen sprake, omdat het
ontwerpbesluit niet tot appellant is gericht. Voor zo-
ver appellant heeft betoogd dat de kennisgevingop
zichzelf gebrekkig is te achten, is de Afdeling van
oordeel dat hiervan niet is gebleken. De Afdeling
stelt vast dat in de Provinciale Zeeuwse Courant
van 22 juni 2013, deBNDeStem van 22 juni 2013
en deStaatscourant van 24 juni 2013 kennis is ge-
geven van de terinzagelegging van het ontwerpbe-
sluit. De Afdeling is gelet op de inhoud van deze
publicaties van oordeel dat de kennisgeving niet
gebrekkig is te achten. Uit de publicaties blijkt dui-
delijk dat de inhoud van het ontwerpbesluit ziet op
het ontgronden van jaarlijks gemiddeld11,7miljoen
m³ in situ bodemmateriaal in het kader van onder-
houd van de hoofdvaargeul in de Westerschelde.
De omstandigheid dat appellant Franstalig is en
niet woonachtig is inNederlandalsmededat hij niet
had verwacht dat de betrokken vergunning eerder
zouworden vernieuwd, biedenevenmin grond voor
het oordeel dat hem redelijkerwijs niet kan worden
verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft
gebracht. De Afdeling is van oordeel dat appellant
iemand anders, zoals zijn raadsman, had kunnen
inschakelen om na te gaan of voor hem relevante
kennisgevingenwaren gepubliceerd, temeer nu hij
eigenaar is van een groot aantal percelen op Ne-
derlands grondgebied in de omgeving van deWes-
terschelde. Ook anderszins is niet gebleken van
omstandighedenopgrondwaarvangeoordeeldzou
moetenwordendat het niet naar vorenbrengenvan
een zienswijzeappellant niet kanworden verweten.
zie
; ABRS 04-06-2014,
nr. 201310178/1/R4