Millieu Compact 2014#6

milieu

compact

onder meer het op- en overslaan van afvalstoffen, gelegen aan de Sluisweg 66-70 te Waalwijk. Sita betoogt dat het college bij de beoordeling van de vergunningaanvraag en het stellen van vergunning- voorschriften ten onrechte het uitgangspunt heeft gehanteerd dat tot de inrichting een gpbv-installatie behoort, als bedoeld in categorie 5.1 van bijlage I van de IPPC-richtlijn. Ingevolge artikel 1.1, eer- ste lid, van de Wet milieubeheer wordt onder een gpbv-installatie verstaan: installatie als bedoeld in bijlage I van de IPPC-richtlijn. Op 6 januari 2011 is de inzake industriƫle emissies (hierna: IED-richtlijn) in werking getreden. De IED-richtlijn strekt tot wij- ziging en herschikking van onder meer de IPPC- richtlijn. In artikel 3, aanhef en derde lid, wordt het begrip installatie gedefinieerd, waarbij wordt ver- wezen naar de in bijlage I vermelde activiteiten en processen. Ingevolge artikel 80, eerste lid, moet de IED-richtlijn uiterlijk op 7 januari 2013 worden omgezet en toegepast. Het bestreden besluit is na 7 januari 2013 genomen. Dit betekent dat voor de vraag of tot de inrichting gpbv-installaties behoren niet bijlage I van de IPPC-richtlijn, maar bijlage I van de IED-richtlijn bepalend is. Aan hetgeen Sita heeft aangevoerd over de uitleg van categorie 5.1 van bijlage I van de IPPC-richtlijn wordt daarom niet toegekomen. Het college heeft in het bestreden besluit overwogen, hetgeen ook niet in geschil is, dat de inrichting onder categorie 5.5 van bijlage I van de IED-richtlijn valt, nu - kort gezegd - in de inrichting gevaarlijke afvalstoffen worden opgesla- gen in afwachting van nuttige toepassing of verwij- dering, met een totale capaciteit van meer dan 50 ton. Het college is er daarom terecht van uitgegaan dat tot de inrichting een gpbv-installatie behoort. zie www.RaadvanState.nl; ABRS 22-01-2014, nr. 201305129/1/A4 Certificaat inzake biologische productie en etikettering van biologische producten Bij besluit van 31 augustus 2012 heeft Stichting Skal een verleend certificaat op grond van de Veror- dening inzake biologische productie en etikettering van biologische producten voor maximaal twaalf maanden opgeschort. Volgens zijn inhoud is een door Skal verleend certificaat een bewijsstuk als be- doeld in artikel 29, eerste lid, van de Verordening. Gelet hierop en op de door Skal toegepaste cer- tificatiereglementen, behelst de verlening van een certificaat door Skal de vaststelling dat een product overeenkomstig de voorschriften van de Verorde- ning op biologische wijze is geproduceerd. Gelet op

artikel 23, tweede lid, van de Verordening brengt die vaststelling met zich dat een product in de Neder- landse handel mag worden gebracht met termen die verwijzen naar een biologische productieme- thode. Verlening van een certificaat aan wederpar- tij door Skal en opschorting daarvan hebben in dat licht voor appellant geen gevolgen waarmee hij zich van anderen onderscheidt. Dat het pluimveebedrijf van wederpartij waarop het betrokken certificaat ziet milieugevolgen kan hebben voor het naast dat pluimveebedrijf gelegen perceel van appellant, brengt niet met zich dat appellant desalniettemin als belanghebbende moet worden aangemerkt. De verlening van het certificaat aan wederpartij behelst immers geen verlening van toestemming voor het veroorzaken van milieuhinder. Of en in hoeverre mi- lieuhinder mag worden veroorzaakt, wordt bepaald door bepalingen van omgevingsrecht. Dat het certi- ficaat, naar appellant stelt, de mogelijkheid biedt om op grond van een omgevingsvergunning meer mili- euhinder toe te staan, brengt hoogstens een indi- rect verband tussen de gestelde mogelijke toename van milieuhinder en het certificaat met zich. Voor het aannemen van belanghebbendheid bij een be- sluit is evenwel rechtstreekse betrokkenheid bij dat besluit vereist. Vergelijk de uitspraken van de Afde- ling van 22 juli 2009 in zaak nr. 200809337/1/H1 en van 25 september 2013 in zaak nr. 201212069/1/ A3. Dat de Afdeling in haar uitspraak van 14 sep- tember 2011 in zaak nr. 201011495/1/M2 de maat- schap waarin appellant deelneemt als belangheb- bende heeft aangemerkt, biedt geen grond voor het oordeel dat appellant in dit geval als belang- hebbende moet worden aangemerkt. Die uitspraak heeft betrekking op de verlening van een vergun- ning op grond van de Wet milieubeheer voor de uitoefening van het pluimveebedrijf van wederpar- tij. Gezien de mogelijke milieugevolgen van dat pluimveebedrijf voor het daarnaast gelegen perceel van appellant, was zijn belang rechtstreeks bij die vergunning betrokken. Gezien het voorgaande, is appellant geen belanghebbende bij de beslui- ten van 31 augustus 2012 en 12 september 2012. zie www.RaadvanState.nl; ABRS 22-01-2014, nr. 201211643/1/A3 en 201306843/1/A3 Omgevingsvergunning bouwen anti-hagelgenerator Bij besluit van 8 juni 2012 heeft het college van BenW van West Maas en Waal omgevingsvergun- ning verleend voor het plaatsen van een container ten behoeve van een anti-hagelgenerator. Bezwaar

12

Made with