Millieu Compact 2014#6

milieu

compact

en beroep zijn ongegrond verklaard. Het bouwplan voorziet blijkens de bij het besluit van 8 juni 2012 behorende bouwtekening van 26 april 2012 in een container met daarop een pijp ten behoeve van een anti-hagelgenerator. Uit deze tekening blijkt dat het voorziene bouwwerk een hoogte heeft van 5,59 m. Appellante betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte geen voorschriften aan de omgevingsvergunning heeft verbonden die het gebruik van het bouwwerk be- perken. Zij voert hiertoe aan dat het college maat- werkvoorschriften heeft gesteld waaruit volgt dat de anti-hagelgenerator uitsluitend in de periode tussen 1 april en 1 oktober mag worden gebruikt. Ingevolge artikel 2.22, lid 2 van de Wabo, voor zo- ver hier van belang, worden aan een omgevings- vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrok- ken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20 van de Wabo. De aan de orde zijnde omgevingsvergun- ning is uitsluitend verleend voor de activiteit bou- wen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a, van de Wabo. De door appellante gewenste voorschriften zien niet op het bouwen, maar op het gebruik. Gelet op artikel 2.22, lid 2 van de Wabo heeft de recht- bank terecht overwogen dat de door appellante ge- wenste voorschriften niet aan de omgevingsvergun- ning voor het bouwen mogen worden verbonden. zie www.RaadvanState.nl; ABRS 29-01-2014, nr. 201305314/1/A1 Zorgplicht op grond van Activiteitenbesluit Appellant betoogt dat de rechtbank hem ten on- rechte niet is gevolgd in zijn standpunt dat, indien ervan moet worden uitgegaan dat het bepaalde in artikel 2.17, lid 1, aanhef en onder a, van het Acti- viteitenbesluit milieubeheer niet noopt tot handha- vend optreden, het college daartoe wel dient over te gaan wegens overtreding van de in artikel 2.1 van dat besluit neergelegde zorgplicht. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 10 augustus 2011 in zaak nr. 201012817/1/M1, heeft de wetgever met de zinsnede “die niet of onvol- doende worden voorkomen of beperkt door nale- ving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels” in artikel 2.1, lid 1 van het Activiteitenbe- sluit milieubeheer tot uitdrukking willen brengen dat overtreding van de zorgplicht uitsluitend aan de orde is in gevallen waarvoor dat besluit geen uitputtende regeling bevat (nota van toelichting, blz. 114-115, Stb. 2007, 415). Dat artikel 2.20, lid

1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer de mo- gelijkheid geeft om in afwijking van de waarden, bedoeld in artikel 2.17, bij maatwerkvoorschrift andere waarden vast te stellen, betekent niet dat artikel 2.17 geen uitputtende regeling bevat als be- doeld in artikel 2.1 van dat besluit. Derhalve heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de in dat artikel neergelegde zorgplicht noopt tot handhavend optreden. De rechtbank heeft daartoe terecht even- min aanleiding gezien op grond van het be- paalde in artikel 1.1a van de Wet milieubeheer. zie www.RaadvanState.nl; ABRS 29-01-2014, nr. 201300573/1/A4 Bestemmingsplan en MER-plicht of MER-be- oordelingsplicht Bij besluit van 2 juli 2012 heeft de raad van de gemeente Hoogezand-Sappemeer het bestem- mingsplan “Eska Power” vastgesteld. Het plan voorziet in de mogelijkheid tot oprichting van een rejectvergassingsinstallatie ten behoeve van een bestaande kartonfabriek. Voor zover wordt aan- gevoerd dat voor het plan een milieueffectrapport had moeten worden opgesteld omdat het plan voorziet in een activiteit als bedoeld in categorie 20.2 van onderdeel C, overweegt de Afdeling dat het bestemmingsplan niet voorziet in oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële instal- latie bestemd voor het vervaardigen van papier of karton. De omstandigheid dat de vergassingsin- stallatie en de kartonfabriek in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning moge- lijk kunnen worden aangemerkt als een inrichting doet daaraan niet af, nu in dit bestemmingsplan uitsluitend een rejectvergassingsinstallatie wordt mogelijk gemaakt en niet tevens is voorzien in de wijziging van de bestemming van de karton- of pa- pierfabriek. Gelet hierop was de raad in zoverre niet gehouden een plan-MER op te stellen. Aange- zien het plan, nu daarin de oprichting van een re- jectvergassingsinstallatie wordt mogelijk gemaakt niet voorziet in de wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verbranding van niet-gevaarlijke afvalstoffen, valt de activiteit die in het plan wordt mogelijk gemaakt niet onder categorie 18.7 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. Ook in zoverre bestond voor de raad derhalve geen verplichting te beoordelen of een MER diende te worden gemaakt. zie www.RaadvanState.nl; ABRS 29-01-2014, nr. 201206964/1/R4

13

Made with