Auteur(s) - Titel

18

Het werkwoord είμαι ( íme – zijn) (εγώ) είμαι (egó) íme

ik ben jij bent

(εσύ) είσαι

(esý) íse

hij is zij is

(αυτός) είναι (αυτή) είναι (αυτό) είναι (εμείς) είμαστε

(aftós) íne (aftí) íne (aftó) íne

het is

wij zijn

(emís) ímaste (esís) ísaste/íste

jullie zijn, u bent

(εσείς) είσαστε/είστε

zij zijn

(αυτοί) είναι (αυτές) είναι

(aftí) íne (aftés) íne

zij zijn (voor vrouwen)

De persoonlijke voornaamwoorden ‘Ik’, ‘jij’, ‘hij’, ‘zij’, enzovoort worden alleen gebruikt als er nadruk gelegd moet wor den op de persoon. Bijvoorbeeld: H Κατερίνα είναι Ελληνίδα, αλλά εγώ είμαι Ολλανδός. I Katerína íne Ellinídha, allá egó íme Ollandhós. Katerína is Griekse, maar ik ben Nederlander. De ontkenning Een ontkennende zin wordt gemaakt door het woordje δεν (dhen) vóór het werk woord te plaatsen. Bijvoorbeeld: Δεν είμαι η Μαρία. Dhen íme i María . Ik ben Maria niet . Het werkwoord λένε ( léne – heten) με λένε me léne ik heet σε λένε se léne jij heet τον λένε ton léne hij heet την λένε tin léne zij heet το λένε to léne het heet μας λένε mas léne wij heten σας λένε sas léne jullie heten, u heet τους λένε tous léne zij heten τις λένε tis léne zij heten (voor vrouwen)

Let op: de woorden με, σε, τον, την, enzovoort betekenen niet ik, jij, hij, zij, enzovoort. Letterlijk staat er: ze noemen mij, ze noemen jou, ze noemen hem, ze noemen haar, en zovoort.

Made with FlippingBook - professional solution for displaying marketing and sales documents online