Jakop Rigter - Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigden

1.2 Opbouw van het boek

(Bronfenbrenner 2005), de theorie over de ontwikke- lingsopgaven (Goudena 1994) en ten slotte de theo- rie over risicofactoren en beschermingsfactoren (Cic- chetti 2006). Met deze theorieën wordt de lezer in staat gesteld om al de verschillende invloeden op het gedrag van een kind te structureren en te begrijpen. In hoofdstuk 4 gaan we in op de prenatale ontwik- keling. De ontwikkeling van een kind (en dus ook de opvoeding) begint al voor de geboorte, of zelfs voor de bevruchting (de leefstijl van de ouders is bijvoor- beeld van invloed op de kwaliteit van zaad- en eicel- len). Twee andere biologische processen die grote in- vloed hebben op de ontwikkeling van het kind zijn erfelijke voorbereiding en prenatale programmering. We gebruiken het begrip erfelijke voorbereiding om te benadrukken dat het gedrag van een kind altijd wordt beïnvloed door erfelijkheid in combinatie met kenmerken uit de omgeving. Afhankelijk van de ken- merken van de omgeving kan een erfelijke aanleg ver- schillend tot uiting komen (Diekstra 2003). Met pre- natale programmering bedoelen we al de biologische processen tijdens de zwangerschap die de (psychische en lichamelijke) mogelijkheden van het kind kunnen beïnvloeden, soms tot ver na de geboorte (Van den Bergh 2008). Vervolgens wordt in de hoofdstukken 5 tot en met 18 van veertien verschillende ontwikkelingsgebieden zo- wel de normale als afwijkende ontwikkeling beschre- ven. We volgen zo veel mogelijk in chronologische volgorde de normale ontwikkeling van een kind, en wel aan de hand van de volgorde van de ontwikke- lingsopgaven. Zo is een van de eerste ontwikkelings- opgaven van een baby de fysiologische zelfregulatie: de baby moet eventuele onlust en spanning die te maken hebben met lichamelijke functies leren regelen (Gou- dena 1994). Omdat daarbij leren slapen en leren eten van belang zijn, start hoofdstuk 5 met een beschrij- ving van het ontwikkelingsgebied slapen. Hoofdstuk 6 vervolgt met het ontwikkelingsgebied eten en voe- den. Hoofdstuk 7 gaat over het ontwikkelingsgebied hechting, en in de daaropvolgende hoofdstukken ko- men successievelijk alle ontwikkelingsgebieden aan de orde. Dit boek behandelt vrijwel alle ontwikkelingsge- bieden met de daaraan verbonden psychische stoor- nissen van 0 tot circa 18 à 20 jaar, en omdat schizofr- enie en psychoses problematieken zijn die meestal pas aan het einde van de adolescentie en het begin van de jongvolwassenheid starten, komen zij om die reden pas aan het einde van dit boek, in hoofdstuk 17, aan de orde. Het boek eindigt met hoofdstuk 18, waarin de ontwikkeling van het doodsbesef bij kinderen wordt besproken en daaraan gekoppeld het ontstaan van het besef en de mogelijkheid van de zelfgekozen dood (su-

maatschappelijke normen en waarden. Het lijkt een open deur dat alles van invloed is, maar zowel in the- orie als in praktijk blijkt dat het vaak moeilijk is om steeds rekening te houden met verschillende factoren of invloeden. Het gevaar van simpel of eenvoudig re- deneren ligt altijd op de loer en het is verleidelijk om daaraan toe te geven. Kijken we nog eens naar Henry en zijn enorme angst voor de tandarts uit het voorbeeld aan het begin van het hoofdstuk. We kunnen ons afvragen waar die angst vandaan komt. Wellicht heeft hij ooit een pijn- lijke of beangstigende ervaring gehad met een (tand) arts, maar het is de vraag of dat de enige verklaring is. Een heleboel kinderen maken dergelijke pijnlijke of angstige ervaringen mee, maar worden niet zo ex- treem angstig als Henry. Er moeten dus nog andere factoren een rol spelen. Dezelfde vragen kunnen we ons stellen bij Gaspard, Monique en Merel. Ook hun gedrag is het (tijdelijke) resultaat van verschillende in- vloeden uit heden en verleden, en gezien vanuit het kind, het gezin en de omgeving. Eenzijdige redenaties waarin de nadruk wordt gelegd op één oorzakelijke factor, zijn vrijwel altijd onjuist en schadelijk voor het kind – en eventueel voor de ouders – en zetten meestal aan tot een verkeerde vorm van hulpverlening. Het uitgangspunt van dit boek is dat kinderen en jongeren unieke individuen zijn die unieke ervaringen meemaken en hebben meegemaakt. Ook al kunnen tien kinderen ogenschijnlijk hetzelfde meemaken, zij zullen op tien verschillende manieren reageren, af- hankelijk van hun vroegere ervaringen en hun eigen kenmerken. Dit geldt ook voor kinderen die een psy- chische stoornis hebben. Een psychische stoornis kan iemands leven enorm tekenen, maar toch is dat nooit het enige en zijn er altijd ook andere ervaringen die een rol spelen. Daarom rept dit boek niet over ad- hd’ers of autisten, maar over een kind met adhd of een kind met autisme. Na dit inleidende hoofdstuk vervolgt het boek met drie algemene hoofdstukken. Hoofdstuk 2 gaat over het herkennen en onder- scheiden (classificeren) en het verklaren van het ont- staan (diagnosticeren) van psychische stoornissen. Tevens wordt een belangrijk hulpmiddel hierbij, het classificatiesysteem van dsm-5, besproken. In hoofdstuk 3 bespreken we een aantal belangrijke uitgangspunten van dit boek, waaronder de bio-ecolo- gische systeemtheorie die de lezer of hulpverlener in staat stelt om invloeden vanuit het kind zelf en van- uit de verschillende contexten van het kind te ordenen 1.2 Opbouw van het boek

27

Made with FlippingBook flipbook maker