Millieu_Compact#13

milieu

compact

Ernstigebodemverontreinigingwaarvan spoedige saneringnoodzakelijk is Bij besluit van 4 oktober 2013 heeft het college van GSvanGelderlandvastgestelddat opde locatieAm- bachtsweg 6-8 te Boven-Leeuwen, gemeenteWest MaasenWaal, sprake is vaneengeval vanernstige verontreinigingwaarvan spoedige sanering noodza- kelijk is. Volgens paragraaf 2.1 vandeCirculairebo- demsanering van de staatssecretaris van Infrastruc- tuur enMilieuvan1 juli 2013 issprakevaneengeval van ernstige verontreiniging indien voor ten minste één stof de gemiddeld gemeten concentratie van minimaal 25 m³ bodemvolume in het geval van bo- demverontreiniging, of 100 m³ poriënverzadigd bo- demvolume in het geval van een grondwaterveront- reiniging, hoger is dan de interventiewaarde. Ook in hetgeval vanverontreinigingenmet stoffenwaarvoor geen interventiewaarde is afgeleid, kan sprake zijn van een geval van ernstige verontreiniging. Volgens paragraaf 2 van bijlage 1 van deCirculaire, voor zo- ver thansvanbelang, hebbende indicatieveniveaus voor ernstige verontreiniging een grotere mate van onzekerheid dan de interventiewaarden. De status van de indicatieve niveaus is daarom niet gelijk aan de status van de interventiewaarde. Over- of onder- schrijding van de indicatieve niveaus heeft derhalve niet direct consequenties voor het antwoord op de vraag of zich een geval van ernstige verontreiniging voordoet. Het bevoegd gezag dient daarom naast de indicatieve niveaus ook andere overwegingen te betrekkenbij debeslissingof er eenernstige veront- reiniging is. Hierbij kan gedacht worden aan een ad hoc bepaling van de actuele risico’s. Bij de bepaling van actuele risico’s ten behoeve van het vaststellen van de spoed tot saneren spelen naast toxicologi- sche criteria ook andere locatie gebonden factoren een rol.Het gaat hierbij bijvoorbeeldomdeblootstel- lingsmogelijkheden, het gebruik van de locatie of de oppervlaktes van de verontreiniging. Dergelijke fac- toren kunnen vaak goed bepaald worden waardoor het ondanks de onzekerheid met betrekking tot de indicatieve niveaus toch mogelijk is een redelijke schatting van de actuele risico’s uit te voeren. Het collegeheeft bij de vaststellingof zicheengeval van ernstige verontreiniging voordoet de Circulaire en dedaarin vermelde indicatieveniveaus tot uitgangs- punt genomen. Dat in het rapport uit 2008 andere normen ten aanzien van formaldehyde worden ge- hanteerd, betekende niet dat het college de Circu- laire uit 2013 niet tot uitgangspunt mocht nemen. zie www.RaadvanState.nl; ABRS 04-06-2014, nr. 201310317/1/A4

VergunningOntgrondingenwet t.b.v. onderhoud hoofdvaargeulWesterschelde Bij besluit van23 september 2013heeft deminister van Infrastructuur enMilieu een vergunning krach- tensdeOntgrondingenwetverleendaanHetVlaams Gewest, Afdeling Maritieme Toegang. Appellant is eigenaar van het Nederlandse gedeelte van de Hertogin Hedwigepolder. Daarnaast is hij eigenaar van14hectarebuitenschor, dat buitendijksgelegen is naast de Hertogin Hedwigepolder. Appellant be- toogt dat hem redelijkerwijs niet kanworden verwe- tendat hij geen zienswijze tegenhet ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht. De Afdeling overweegt dat geen rechtvaardiging is gelegen in de door ap- pellant gestelde omstandigheid dat deminister het ontwerpbesluit niet aan hem heeft toegezonden en hemniet heeftmeegedeelddat zienswijzen kunnen worden ingediend. Van een situatie als bedoeld in artikel 3:13 van deAwb is geen sprake, omdat het ontwerpbesluit niet tot appellant is gericht. Voor zo- ver appellant heeft betoogd dat de kennisgevingop zichzelf gebrekkig is te achten, is de Afdeling van oordeel dat hiervan niet is gebleken. De Afdeling stelt vast dat in de Provinciale Zeeuwse Courant van 22 juni 2013, deBNDeStem van 22 juni 2013 en deStaatscourant van 24 juni 2013 kennis is ge- geven van de terinzagelegging van het ontwerpbe- sluit. De Afdeling is gelet op de inhoud van deze publicaties van oordeel dat de kennisgeving niet gebrekkig is te achten. Uit de publicaties blijkt dui- delijk dat de inhoud van het ontwerpbesluit ziet op het ontgronden van jaarlijks gemiddeld11,7miljoen m³ in situ bodemmateriaal in het kader van onder- houd van de hoofdvaargeul in de Westerschelde. De omstandigheid dat appellant Franstalig is en niet woonachtig is inNederlandalsmededat hij niet had verwacht dat de betrokken vergunning eerder zouworden vernieuwd, biedenevenmin grond voor het oordeel dat hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht. De Afdeling is van oordeel dat appellant iemand anders, zoals zijn raadsman, had kunnen inschakelen om na te gaan of voor hem relevante kennisgevingenwaren gepubliceerd, temeer nu hij eigenaar is van een groot aantal percelen op Ne- derlands grondgebied in de omgeving van deWes- terschelde. Ook anderszins is niet gebleken van omstandighedenopgrondwaarvangeoordeeldzou moetenwordendat het niet naar vorenbrengenvan een zienswijzeappellant niet kanworden verweten. zie www.RaadvanState.nl; ABRS 04-06-2014, nr. 201310178/1/R4

15

Made with