Millieu Compact #18

milieu

compact

noch het provinciebestuur ten tijde van het nemen van het bestreden besluit een afstandsmaat had vastgesteld of aanbevolen diemoet of zou kunnen worden aangehouden tussen intensieve veehou- derijen en woningen, laat de bevoegdheid van de raadom ineenbestemmingsplaneen regelingop te nemen ter behartiging van ruimtelijk relevante be- langen, bijvoorbeeld door het hanteren van een af- stand tussen bepaalde functies, onverlet, mits hier- aan een voldoende draagkrachtige motivering ten grondslag ligt. Uit het aan het plan ten grondslag liggende GGD-advies volgt evenwel niet dat een uitbreiding van een intensieve veehouderij vanuit het oogpunt vanvolksgezondheidmoetwordenver- bodenbinneneenbepaaldeafstand tot eenwoning. De keuze van de raad om bij gebreke van alge- meen aanvaarde wetenschappelijke inzichten over de gezondheidsrisico’s van intensieve veehoude- rijen uit te gaan vanmaximale afstanden die in het GGD-advieswordengenoemd, acht deAfdelingon- voldoende draagkrachtig gemotiveerd. Dat binnen degemeenteBernhezeeengroot aantal intensieve veehouderijen isgevestigdendatmaatschappelijke onrust is ontstaan over de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid, biedt op zichzelf onvoldoende grondvoor de inhet voorliggendeplanneergelegde vergaande beperking van intensieve veehoude- rijen, welke ertoe leidt dat op geen enkele locatie binnendeopgenomenmilieuzones, ook inniet inde situatiewaarin sprake is van een duurzame locatie als bedoeld in artikel 1, onder 1.31, van de planre- gels, nog uitbreidingmogelijk is. Het betoog slaagt. zie www.RaadvanState.nl; ABRS 10-09-2014, nr. 201208940/1/R3 Dwangsomopslaggevaarlijkestoffen en concreet zicht op legalisatie Bij besluit van 20 maart 2012 hebben B&W van Roosendaal aan appellante een last onder dwang- som opgelegd wegens het in strijd met de aan haar verleende milieuvergunning opslaan van ge- vaarlijke stoffen in haar inrichting te Roosendaal. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstan- digheden zijn op grond waarvan het college van handhavend optreden hadmoeten afzien. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juli 2009 in zaak nr. 200805262/1/M2), is voor het bestaan van concreet zicht op legalisatie in begin- sel voldoende dat een vergunningaanvraag strek- kende tot legalisatie van de illegale situatie is in- gediend die volgens het bevoegd gezag voldoende

gegevens bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de inrichting voor het milieu en het bevoegd gezag geen beletselen ziet voor ver- lening van de gevraagde vergunning. Het college heeft zich in de besluiten van 20maart 2012 en 16 augustus 2012 gemotiveerd op het standpunt ge- steld dat de aanvraag diende teworden aangevuld en dat het op basis van de beschikbare informatie niet aannemelijk was dat de vergunning kon wor- den verleend. De rechtbank heeft met juistheid ge- oordeeld dat het college onder deze omstandighe- den terecht heeft geconcludeerd dat geen concreet zicht op legalisatie bestond, zodat zich in zoverre geen bijzondere omstandigheid voordeed op grond waarvanhet college vanhandhavendoptredenhad behorenaf tezien.Appellantebetoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de hoogte van de aan de last verbonden dwangsom onevenredig is. Het college heeft toegelicht dat het bij de vaststelling van de hoogte van de dwangsom is uitgegaan van dedwangsomdiehet aandeeerder aanappellante opgelegde last heeft verbondenendezevervolgens heeft verdubbeld omdat de eerdere last herhaalde- lijk is overtreden. De rechtbank heeft de hoogte van de dwangsom, mede gelet op deze toelich- ting, terecht niet onevenredig geacht. Daarbij heeft zij voorts terecht in aanmerking genomen dat van een dwangsom een zodanige prikkel moet uitgaan dat aan de last wordt voldaan. Het betoog faalt. zie www.RaadvanState.nl; ABRS 10-09-2014, nr. 201311559/1/A4 Bestemmingsplan en ontheffing op grond van Flora- en faunawet Bij besluit van17december 2013heeft de raadvan de gemeenteRheden het bestemmingsplan “Laag- SoerenOost” vastgesteld.Gelet opdeovergelegde rapportenenhet verhandelde ter zitting richt dedis- cussie tussendedeskundigenzichhoofdzakelijkop de vraag of na de realisering van het plan voor de steenuilparen voldoende foerageergebied beschik- baar is. De deskundigen vanSOVON hebben in dit verbandnaar vorengebracht dat indedoor Bureau Waardenburg gevolgde methodiek uitgegaan zou moeten worden van minimaal 9,4 ha foerageerge- bied van de categorie geschikt en niet van 6 ha. Eén van de deskundigen vanArcadis heeft ter zit- tinggestelddat 6hahetminimum isendat voor het paar aandeHarderwijkerwegbinneneenstraal van 210m rondomhet nest aanditminimumzal worden voldaan. De steenuil foerageert volgens deze des- kundigeechter tot afstandenvan300momhet nest

11

Made with