Jakop Rigter - Basisboek psychologie

1  Hoe onze hersenen en onze erfelijkheid werken

Het midden van een lichaamscel wordt celkern genoemd en het bevat de genetische code van het betreffen de organisme. De (cel)membraan is de scheidingswand tussen de binnenkant en buitenkant van een lichaamscel. Membra nen kunnen (selectief) (voeding)stoffen door laten.

Ons lichaam is opgebouwd uit (lichaams)cellen. Er bestaan onder andere bloedcellen, huidcellen, botcellen en spiercellen. Over het algemeen zijn lichaamscellen rond (zie figuur 1.14). Als we een lichaamscel vergelijken met een zenuwcel, dan zien we over eenkomsten maar vooral verschillen. De overeenkomsten zijn dat elke cel een celkern heeft die (erfelijke) informatie bevat. Ook heeft elke cel een ‘huid’ (de overgang van binnenkant naar buitenkant), die de (cel)membraan wordt genoemd. Ten slotte bevat elke cel vloeistoffen en voedingstoffen. De verschillen tussen een lichaamscel en een zenuwcel zijn opvallend. 1 Een eerste verschil is wat we ermee kunnen. Met de zenuwcel wordt informatie ontvangen, verplaatst en opgeslagen. Wat wij informatie noemen, zoals een ‘be richtje’ dat je je teen hebt gestoten, is in feite een elektrisch stroompje (zie para graaf 1.5). In figuur 1.14a wordt het elektrisch stroompje ontvangen bij de dendrie ten en verplaatst het zich door de zenuwcel naar het andere uiteinde (in de figuur van linksboven naar rechtsonder). Lichaamscellen verplaatsen geen elektrische stroompjes. 2 Een tweede verschil betreft de vorm van een lichaamscel en een zenuwcel. Een li chaamscel is rond en een zenuwcel is lang en uitgerekt. 3 Zenuwcellen hebben onderdelen die ontbreken bij lichaamscellen. Zoals de den drieten , de ‘tentakels’ van een zenuwcel, waarmee verbindingen worden gelegd met andere zenuwcellen. Dendrieten hebben contactpuntjes (synapsen, zie para graaf 1.5) waar de boodschappen van andere zenuwcellen worden ontvangen. Li chaamscellen hebben geen dendrieten. 4 Omdat een lichaamscel rond is, kan deze cel alleen maar contact maken met de buurcellen die ertegenaan liggen. Een onderdeel van een zenuwcel dat een li chaamscel niet heeft, is een soort lange ‘staart’. Deze uitloper heet de axon (of zenuwuitloper ). Door de axon kan een zenuwcel over een langere afstand contact maken met andere zenuwcellen. De axon splitst zich bij het uiteinde in de axon uiteinden. Door de axon loopt het elektrisch signaaltje van het ene uiteinde (den drieten) naar het andere uiteinde (axonuiteinde). Kortom: bij de dendrieten wordt informatie ontvangen en via de axon wordt de informatie getransporteerd naar de axonuiteinden. De lengte van een axon kan variëren van enkele millimeters tot meer dan een meter. Deze laatste lengte kan de axon bereiken die de uiteinden van de tenen verbindt via het ruggenmerg naar de hersenen (ook dieren hebben zo’n lange axon, en natuurlijk is die bij de giraffe het langst). Tot slot: een zenuwcel heeft veel dendrieten en meerdere axonuiteinden, maar slechts één axon. 5 De axon is omgeven door een laagje vet dat myeline heet (dit is niet bij alle zenuw cellen het geval; zie paragraaf 3.6.5). Door de bescherming en isolatie die de mye line biedt, kan het elektrische signaaltje dat nodig is voor ‘communicatie binnen zenuwcellen’ sneller worden doorgegeven. Lichaamscellen hebben geen myeline. 6 Lichaamscellen (en ook gliacellen) kunnen door zich te splitsen in aantal groeien. Denk aan een kind dat langer en breder wordt bij het opgroeien: daarvoor zijn meer cellen nodig. Ook de huid vernieuwt steeds, zeker bij mensen die vaak in de zon liggen. Zenuwcellen kunnen zichzelf niet kopiëren (dupliceren). Met het aantal zenuwcellen dat er bij de geboorte is, moeten we het de rest van ons leven doen. Er zijn uitzonderingen (zie hoofdstuk 2).

Een dendriet is een vertakking of uitloper van een zenuwcel waar mee verbinding wordt gelegd met andere zenuwcellen.

De axon (of zenuwuitlo per ) is de uitloper van een zenuwcel waardoor elektrische impulsen geleid worden.

38

Made with FlippingBook HTML5