L. de Blois & R.J. van der Spek - Een kennismaking met de oude wereld

11  •  De hellenistische tijd

Hasmonese koningen zichzelf steeds meer als hellenistische vorsten gingen ge- dragen, soms Griekse namen kozen en zich zelfs ‘Philhelleen’ (= Griekenvriend) noemden. Intern zochten zij afwisselend steun bij de wat aristocratischer stroming van de Sadduceeën en de dichter bij het volk staande Farizeeën . De Sadduceeën waren leden van de oude rijke priesterfamilies die altijd de tempel in Jeruzalem beheerst hadden, en de Farizeeën waren geleerden die de Hebreeuwse Bijbel uitlegden. De Sadduceeën aanvaardden alleen de eerste vijf boeken van de Hebreeuwse Bijbel (de Thora) als gezaghebbend, de Farizeeën ook de latere boe- ken (profeten en wijsheidsliteratuur) en de mondelinge traditie. De Sadduceeën concentreerden zich vooral op de tempel in Jeruzalem, de Farizeeën trokken ook de dorpen en steden in om de Bijbel uit te leggen in de synagogen. De dynastie van de Hasmoneeën verzwakte door interne troonstrijd, waarin de Romeinen ten slotte ingrepen. Judea kwam in 63 onder de provincie Syria te ressorteren. De Romeinse commandant, Pompeius, nam Jeruzalem in en ver- kocht vele Judeeërs op de slavenmarkt. Daardoor is op verschillende plaatsen in het Romeinse Rijk een Joodse diaspora ontstaan of versterkt, onder meer in Rome zelf. Kader 11.1 Israël–Israëlieten, Hebreeërs–Hebreeuws, Juda–Judea–Judeeërs, Joden–joden, Samariërs–Samaritanen, Palestina, Kanaän In de moderne literatuur bestaat er veel verwarring over allerlei termen die te maken hebben met Israël en het jodendom; het is lastig consequent taalgebruik te hanteren. In de Bijbel is Kanaän de naam van het gebied tussen Egypte en Klein-Azië en de Kanaänieten zijn de oorspronkelijke bewoners tegen wie de Israëlieten gestreden hebben. Het woord komt ook in de Amarnabrieven (ca. 1360 v.Chr.) voor (Kinahhu/ Kinachchoe). Israël is de naam van een volk dat volgens de Bijbelse traditie afstamde van Jakob (of Israël), de kleinzoon van Abraham. Israël is ook de naam van het koninkrijk van Saul, David en Salomo (ca. 1000 v.Chr.). Dit koninkrijk bestond volgens de Bijbelse traditie uit twaalf stammen, genoemd naar (klein)zoons van Jakob. Een van die stammen was Juda . Na de dood van Salomo werd het koninkrijk ver- deeld in twee koninkrijkjes: Israël in het noorden, dat later Samaria als hoofdstad kreeg, en Juda in het zuiden met Jeruzalem als hoofdstad. Deze koninkrijkjes werden vazalvorstendommen en later provincies van respectievelijk Assyrië en Babylonië. Veel Israëlieten werden gedeporteerd naar Assyrië (onder meer in 722 v.Chr.) en veel Judeeërs naar Babylonië (597 en 586: de ‘Babylonische ballingschap’). In het Achaemenidische rijk waren Juda (‘Jehoed’) en Samaria kleine provincies binnen de grote satrapie ‘Overzijde van de rivier’ (‘Transpotamië’, ‘Trans-Eufraat’), ofwel het gebied ten westen van de Eufraat. Veel Judeeërs keerden uit de Babylonische balling- schap terug en vestigden zich in Jehoed (Juda), hoewel er ook flink wat in Babylonië

179

Made with FlippingBook HTML5