Mies Bezemer & Jan Bouwen, m.m.v. Coen Winkelman - Stotteren

1.4  | Vloeiend, normaal niet-vloeiend en stotterend spreken

Het 4CM biedt: ■■ diversiteit: verschillende componenten kunnen een rol spelen bij het ontstaan en de ontwikkeling van stotteren; ■■ relatieve onafhankelijkheid: iedere component kan op zichzelf bestaan en hoeft geen invloed te hebben op andere componenten (alhoewel dat in de praktijk na tuurlijk wel vaak zo is); ■■ interactie: de ene component kan de andere component uitlokken, in stand hou den en/of versterken; ■■ niveaus: elke component kent diepere niveaus, die door extra onderzoek aan het licht kunnen worden gebracht; ■■ inzicht in het proceskarakter: na een periode van licht stotteren kan het stotteren verergeren en zich als stoornis doorontwikkelen; ■■ circulariteit: consolidering van de stotterstoornis in een negatieve vicieuze cirkel. In de volgende hoofdstukken zullen we geregeld terugkomen op het 4CM als denkka der, om zo stap voor stap dieper in de stottermaterie te duiken. Leontine, logopediestudent: ‘Het 4CM heeft mij erg geholpen in het systematisch onderzoeken en in kaart brengen van de stotterproblematiek bij mijn cliënt. Ik kon hiermee een therapeutisch stappen plan bedenken, zodat ik overzicht kreeg en me zekerder voelde. Met dit model onder steunde de theorie heel duidelijk mijn praktisch handelen.’ Dylan, cliënt: ‘Ik voelde me steeds verstrikt in mijn stotteren. Er was zo veel waar ik aandacht aan moest en wilde besteden; hoe kreeg ik dat allemaal helder? Door het 4CM kreeg ik in zicht en leerde ik wat ik kon doen bij de verschillende klachten die ik had. Ik zag waar ik naartoe werkte en voelde mij steeds beter in staat stappen te zetten in de goede richting. Bovenal gaf het me zelfvertrouwen: ik bepaalde mee wat me te doen stond, mijn zelf standigheid groeide.’ Vloeiendheid zou, simpel gesteld, de afwezigheid van niet-vloeiendheid zijn, en an dersom geredeneerd zou niet-vloeiendheid – stotteren – de afwezigheid van vloeiend heid zijn. Was het maar zo eenvoudig. Iemand die stottert, spreekt ook geregeld wél vloeiend en produceert ook ‘normale’ niet-vloeiendheden. Starkweather (1984, 1985, 1987) en Conture (2001) maken een onderscheid tussen s praak(niet-)vloeiendheden en taal(niet-)vloeiendheden. De taal(niet-)vloeiendheden worden onderverdeeld in se mantische en syntactische (niet-)vloeiendheden. Het onderscheid tussen vloeiend, normaal niet-vloeiend en niet-normaal niet-vloei end spreken is niet alleen voor het begrippenkader van belang, maar ook voor het welslagen van de ontdekkingstocht naar het ontstaan van het stotteren. Daarnaast blijkt het in praktische zin van belang binnen de differentiële diagnostiek. De thera-

1.4 Vloeiend, normaal niet-vloeiend en stotterend spreken

25

Made with FlippingBook - professional solution for displaying marketing and sales documents online