Mies Bezemer & Jan Bouwen, m.m.v. Coen Winkelman - Stotteren

1  | Wat is stotteren?

Tabel 1.2 Categorieën non-verbaal gedrag, opgesplitst in met stotteren geassocieerde gedragingen en normale gedragingen (Janssen, 1985, p. 13) Met stotteren geassocieerde non-verbale gedragingen Normale non-verbale gedragingen Ademhalingsstoringen,* zoals: ■■ gespannen uitademen ■■ abrupte inademing ■■ spreken op inademing ■■ spreken op residuele lucht ■■ wegkijken ■■ oogknipperen ■■ fronsen ■■ wenkbrauwen optrekken ■■ met de hand aan haar of gezicht zitten ■■ hand voor de mond houden ■■ gesticuleren Spraakgebonden faciale storingen, zoals: ■■ verhoogde spierspanning in kaken en lippen

■■ tremor in kaken en lippen ■■ abnormale tongbewegingen ■■ abnormale mondbewegingen

■■ kuchen ■■ slikken ■■ keel schrapen ■■ lippen bevochtigen ■■ lachen

Bijkomende faciale storingen, zoals: ■■ extreme voorhoofdbewegingen ■■ ogen opensperren ■■ verwijden van neusvleugels ■■ abrupte bewegingen met het lichaam of delen van het lichaam

* Vooruitschuiven van de adem wordt door Janssen niet genoemd, maar valt wel onder de ademhalingsstoor nissen.

Tabel 1.3 Voorbeelden van veranderingen in het spreekgedrag tijdens vloeiende spraak (Janssen, 1985, p. 15) Prosodische verschijnselen Woordkeuze en zinsconstructie

■■ tempoversnellingen en tempovertragingen ■■ veranderingen in de intonatie, zoals monotoon spreken ■■ veranderingen in de luidheid, zoals zachter gaan praten ■■ veranderingen in verstaanbaarheid, zoals binnensmonds praten

■■ gebruik van synoniemen ■■ gebruik van omschrijvingen voor een woord ■■ niet afmaken van zinnen ■■ spreken in korte standaardzinnetjes ■■ gemaniëreerd taalgebruik

grepige woorden, herhalingen van woorddelen, en disritmische fonaties. Hieronder vallen ook de verlengingen of blokkades in de ademstroom of fonatie. Een grote val kuil in de bevindingen betreft het feit dat het om retrospectief onderzoek gaat, waar door de eerdergenoemde kip-eivraag ontstaat. De laatste jaren wordt ernaar gestreefd spreeksamples te verkrijgen van kinderen met beginnend stotteren. Hierbij wordt niet alleen naar kenmerkende verschillen gezocht, maar tevens naar verschillen in frequenties van het optreden van de stotter-/broddelachtige niet-vloeiendheden. De broddelcomponent kan pas goed beoordeeld worden rond het achtste tot tiende le vensjaar (Van Zaalen & Winkelman, 2014).

28

Made with FlippingBook - professional solution for displaying marketing and sales documents online