Herman Veenker, Henderien Steenbeek, Marijn van Dijk en Paul van Geert - Talentgerichte ontwikkeling op de basisschool

3.3 Dynamisch denken over de ontwikkeling van talent

25

20

15

10

5

0

gebruik aantal voorzetsels

tijd

Figuur 3.3 Een werkelijk leerproces van een kind (het gebruiken van voorzetsels in taal)

4 Ook blijkt dat de prestaties van een leerling vaak niet stabiel zijn. Een bepaalde leerling kan de ene les goed spellen, maar presteert de volgende les weer veel minder goed. Dat is ook te zien in figuur 3.3, waar de verwerving van voorzet- sels in kindertaal (in de periode van anderhalf tot tweeënhalf jaar) is weer- gegeven. De ene dag gebruikt het kind vrij veel voorzetsels in haar spontane taal, de volgende dag blijken die weer vrijwel afwezig te zijn. Men noemt dit intra-individuele variabiliteit : de variatie in gedragingen die kan worden waar- genomen bij een individu (zie hoofdstuk 2). Deze variabiliteit is een ‘natuurlijk fenomeen’, in de zin dat heel veel menselijke gedragingen niet stabiel zijn. Het heeft echter waarschijnlijk ook een functie. Juist als er sprake is van veel vari- abiliteit staat een kind op het punt om nieuwe ontdekkingen te doen of naar een hoger prestatieniveau te gaan. 5 Omdat er zo veel variabiliteit in de prestaties zit, kun je zeggen dat ieder kind niet één ‘niveau’ van functioneren heeft, maar eerder een ‘ bandbreedte’ of- tewel ‘ range’ aan prestaties. In het voorbeeld in figuur 3.3 zie je dat het kind tussen de nul en tien voorzetsels per dag gebruikt in de eerste helft van de tijd. Haar ‘bandbreedte’ is in die periode dus tussen de 0 en de 9. Aan het einde zie je dat de bandbreedte ineens toeneemt: dan is deze tussen de 2 en 25 voor- zetsels. In plaats van de prestaties van kinderen uit te drukken in één waarde (of niveau) is het dus beter om deze uit te drukken in een range. In figuur 3.4 is zo’n range schematisch weergegeven. In het midden staat het niveau dat het

69

Made with