Milieu Compact nr 4

milieu

compact

aannemelijk gemaakt dat de conclusie van het col- lege, dat de ammoniakdepositie op deze gebieden zal afnemen, onjuist is. De in het door Royal Hasko- ning DHV opgestelde rapport van 22 augustus 2012 vermelde conclusie dat de installatie plan-m.e.r.- plichtig is vanwege de ingevolge de Nbw 1998 ver- eiste passende beoordeling, waarnaar appellant sub 5 heeft verwezen, is in dit verband voorts niet van belang. Artikel 7.2a van de Wet milieubeheer, waarin de bedoelde plan-m.e.r-plicht is opgeno- men, is niet van toepassing op een besluit tot ver- gunningverlening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd vindt de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, hoewel de geur- en fijn stofemissie, alsmede de cumulatieve geurbelasting toenemen, vanwege de inrichting niet zodanige milieueffecten te verwachten zijn dat een milieueffectrapport diende te worden opgesteld. zie www.RaadvanState.nl; ABRS 18-12-2013, nr. 201207838/1/A4 Afwijzing verzoeken om schadevergoeding vanwege Betuweroute Bij afzonderlijke besluiten van 25 november 2010 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu ver- zoeken van appellant en anderen om vergoeding van schade afgewezen. Bij afzonderlijke besluiten van 11 juli 2011 heeft de minister de gemaakte be- zwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 oktober 2012 heeft de rechtbank die besluiten ver- nietigd. Niet in geschil is dat de door appellant en anderen gestelde schade niet een gevolg is van uit het Havenspoorlijnproject voortvloeiende besluiten van bestuursorganen anders dan de planologische maatregelen die voortvloeien uit de Planbeschrij- ving Havenspoorlijn en/of rechtmatige uitvoerings- handelingen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Regeling. Derhalve dienen de verzoeken om vergoeding van schade in beginsel te worden behandeld als verzoeken om vergoeding van pla- nologische schade, waarbij de maatstaven voor vergoeding van planschade van overeenkomstige toepassing zijn. Dat betekent dat de minister bij het vaststellen van een eventuele schadevergoeding niet een drempel of korting wegens het normale maatschappelijke risico mag hanteren. In het kader van het onderzoek of de planologische maatrege- len, bedoeld in artikel 1, aanhef en onder j, van de Regeling, voor appellant en anderen leiden tot een planologische verslechtering die schade tot gevolg heeft, dient ten aanzien van de gestelde geluids-

overlast van het spoorverkeer op de Calandbrug een vergelijking te worden gemaakt tussen de maximale geluidsbelasting onder de oude situatie, waarbij rekening dient te worden gehouden met de onder de oude situatie bestaande planologische beperkingen voor de omvang van het goederen- verkeer op de havenspoorlijn, en de maximale ge- luidsbelasting onder de nieuwe situatie. De feitelijke geluidsbelasting is derhalve niet van belang. De minister dient bij de beoordeling van de maximale gebruiksmogelijkheden van de havenspoorlijn in de oude en de nieuwe situatie op de relevante peilda- tum of peildata uit te gaan van een reële prognose van het maximaal aantal te verwachten treinbewe- gingen per spoor en per tijdseenheid en de daar- mee gemoeide geluidsbelasting op de gevels van de woningen. Aan de hand daarvan dient te wor- den onderzocht of deze geluidsbelasting zodanig is, dat het Havenspoorlijnproject, als onlosmakelijk onderdeel van de Betuweroute, tot een planologi- sche verslechtering met een daaruit voortvloeiende waardevermindering van de woningen heeft geleid. zie www.RaadvanState.nl; ABRS 18-12-2013, nr. 201211096/1/A2 instemming met toepassing rekenmethodiek externe veiligheid Bij besluit van 17 december 2012 heeft de staats- secretaris van Infrastructuur en Milieu op grond van artikel 8c van de Regeling externe veiligheid inrich- tingen ingestemd met toepassing van de rekenme- thodiek RISK-NL 4.1. Bij ongedateerd besluit, ge- nomen medio maart, heeft de staatssecretaris het door het Buurtschap hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Ingevolge artikel 8c van de Revi kan de minister, indien de rekenmethodiek Bevi vanwege specifieke omstandigheden niet pas- send is, op verzoek van het bevoegd gezag besluiten dat een andere, passende rekenmethodiek mag wor- den toegepast. Artikel 8c van de Revi mag uitsluitend worden toegepast als de rekenmethodiek Bevi van- wege specifieke omstandigheden niet passend is. Bij brief van 19 juli 2012 heeft het college van BenW van Bergen op Zoom de staatssecretaris verzocht “om conform het bepaalde in artikel 8c Revi te be- sluiten dat de rekenmethodiek, die is gehanteerd in het kader van de revisievergunning voor TNO Hei- molen, mag worden toegepast.” Naar aanleiding van het verzoek heeft de staatssecretaris advies in- gewonnen bij het RIVM. Het RIVM concludeert dat RISK-NL 4.1 een passende rekenmethodiek is “voor de casus TNO Heimolen.” De staatssecretaris heeft

10

Made with