Milieu Compact nr 4

milieu

compact

Milieueffectrapport voor inrichting voor houden gespeende biggen Bij besluit van 3 juli 2012 heeft het college van BenW van Oirschot een revisievergunning als be- doeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer ver- leend voor een inrichting voor het houden van gespeende biggen. Blijkens het bestreden besluit heeft het college, naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 15 oktober 2009, aan de hand van de criteria vermeld in bijlage III van de richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten beoor- deeld of een milieueffectrapportage noodzakelijk is. Het college komt tot de conclusie dat zich geen zo- danig belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen voordoen, dat een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Voor de woning van appellant sub 3, een voormalige bedrijfswoning bij een veehou- derij, geldt op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet geurhinder en veehouderij een afstands- norm van 50 meter. Aan deze afstandsnorm wordt voldaan. Niet in geschil is dat de gevraagde veran- dering van de inrichting leidt tot een toename van de cumulatieve geurbelasting bij de woning. Die toename blijkt ook uit de tot het bestreden besluit behorende tekeningen van bijlage 2 bij de aanmel- dingsnotitie van 3 december 2011, waarin de cumu- latieve geurbelasting van de omgeving voor en na de gevraagde verandering is weergegeven. Appel- lant sub 3 heeft niet aannemelijk gemaakt dat de beoordeling van het college in zoverre onvolledig is geweest. Het betoog van appellant sub 5, dat het college de geurbelasting van de bij de veehouderij aan de locatie 3 aanwezige voorzieningen voor Bed and Breakfast en huisvesting van seizoenarbeiders niet bij zijn beoordeling heeft betrokken, slaagt niet. Deze voorzieningen moeten volgens het college worden aangemerkt als geurgevoelige objecten, maar omdat zij juridisch planologisch deel uitmaken van de nog in werking zijnde veehouderij, geldt hier- voor de afstandsnorm van artikel 3, tweede lid, van de Wet geurhinder en veehouderij. Aan die norm wordt voldaan. Uit bijlage 2 bij de aanmeldingsno- titie blijkt voorts dat de cumulatieve geurbelasting bij de voorzieningen enigszins toeneemt. Appellant sub 5, heeft niet aannemelijk gemaakt dat het col- lege bij zijn beoordeling of een milieueffectrapport nodig is, geen rekening heeft gehouden met deze geurbelasting. Bij zijn beoordeling of een milieuef- fectrapport moet worden gemaakt, heeft het college rekening gehouden met in de omgeving gelegen Natura 2000-gebieden. Appellant sub 4 heeft niet

woorden ‘voor zover’ in de tekst van artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, die erop duiden dat de bevoegdheid tot intrekken ook bestaat wanneer van een deel van de vergunning gedurende drie jaar geen gebruik is gemaakt. Vaststaat dat het stoken van whisky gedurende drie jaar niet bin- nen de inrichting heeft plaatsgevonden. Het col- lege was dan ook bevoegd om de vergunning met toepassing van artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, voor wat betreft het stoken van whisky in te trekken. De rechtbank heeft dit niet onderkend. zie www.RaadvanState.nl; ABRS 24-12-2013, nr. 201304161/1/A4 Belanghebbenden bij sanering bodemveront- reiniging Bij besluit van 27 februari 2013 heeft het college van GS van Noord-Holland vastgesteld dat zich op de locatie Amsteleiland 1 - 4 te Amstelveen een geval van ernstige bodemverontreiniging voordoet, waar- van spoedige sanering voor het huidige gebruik niet noodzakelijk is, maar voor het toekomstige gebruik wel. Tevens heeft het college bij het besluit van 27 februari 2013 ingestemd met het voor de betrokken locatie ingediende saneringsplan. Het beroep van appellanten sub 2 tegen het bestreden besluit ziet uitsluitend op de instemming met het saneringsplan. Wanneer op grond van de Wet bodembescherming een besluit tot instemming met een saneringsplan wordt genomen, zijn onder meer de eigenaren en bewoners van percelen waarop gevolgen kunnen worden ondervonden van de bodemverontreiniging waarop de sanering betrekking heeft dan wel de eigenaren en bewoners van percelen waarop ge- volgen kunnen worden ondervonden van de wijze waarop zal worden gesaneerd, belanghebbenden. De te saneren locatie omvat het gehele Amste- leiland. Het perceel van appellante sub 2A en de woonboot van appellant sub 2B zijn op korte af- stand van het Amsteleiland gelegen. Gelet hierop is niet op voorhand uitgesloten dat, zoals overigens ook vermeld in het saneringsplan, zij gevolgen, zo- als geluidhinder, kunnen ondervinden van de wijze waarop zal worden gesaneerd. Reeds om die re- den is de Afdeling van oordeel dat de belangen van appellanten sub 2 rechtstreeks bij het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de instemming met het saneringsplan, zijn betrokken, zodat zij belang- hebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zijn. Derhalve is hun beroep ontvankelijk. zie www.RaadvanState.nl; ABRS 18-12-2013, nr. 201303401/1/A4

9

Made with