CZW20120062

Fragment uit een beoordelingslijst van een beroepsprestatie uit je opleiding OA.

voldoende goed

onvoldoende

Competenties Prestatie-indicatoren Werkproces 1.3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen - componenten Kwalificerend

P Dit betekent dat: • je, binnen de gestelde kaders, op tijd de nodige eenvoudige didactische beslissingen neemt tijdens het assisteren bij de uitvoering van programmaonderdelen zodat: • de leerlingen uit de klas weer verder kunnen met hun werk en begrijpen wat ze moeten doen. T Dit betekent dat: • je de leerlingen heldere en duidelijke instructies geeft • je daarbij het juiste tempo en een logische volgorde hanteert • je controleert of de uitleg begrepen is zodat: • de leerlingen weten wat ze moeten doen en aan het werk kunnen.

A Beslissen en

activiteiten initiëren

–– beslissingen nemen

B Aansturen

–– instructies en aanwijzingen geven

Reproductief gedrag (R) Reproductief wil zeggen ‘nabootsing’: voordoen en nadoen. Hierbij heb je vaak instructie nodig of een rolmodel. Bijvoorbeeld de werkbegeleider die een handeling voordoet. Je voert een taak uit nadat hij je is voorgedaan, volgens voorschriften, regels en standaardprocedures. Ook een instructie op papier hoort bij reproductief handelen. Bijvoorbeeld regels, procedures en protocollen toepassen. Je verwerft praktische kennis en vaardigheden en past deze toe zoals ze voorgeschreven zijn. Productief gedrag (P) Bij productief gedrag los je problemen in de beroepspraktijk creatief op. Je bedenkt oplossingen voor nieuwe problemen. Je vraagt advies aan je begeleider of jouw oplossingen ook de juiste oplossingen zijn. Dit betekent dat je minder uitleg en structuur nodig hebt dan bij reproductief gedrag om zelfstandig activiteiten te ondernemen. Je laat zien dat je inzicht hebt in de situatie en kennis en vaardigheden uit jezelf kunt toepassen. Je bent actief. Transfer gedrag (T) Bij transfer gedrag voer je in uiteenlopende beroepssituaties je taken zelfstandig uit. Je bent in staat om met kennis van zaken de juiste vaardigheden met de juiste houding toe te passen. Je ziet verbanden en kunt deze uitleggen. Je bent proactief. Je oplossingen zijn juist, origineel en deskundig binnen de grenzen van je beroep.

20

ONDERWIJSASSISTENT 4 - Fase 1, 2 EN 3

Made with