CZW20120062

CZW20120062

Onderwijsassistent

Kompas

| Niveau 4

Kompas (2012-oa-kp)

Opleiding: Niveau Fase

Onderwijsassistent

4 1, 2 en 3

Artikelnummer CZW20120`062

Colofon Deze uitgave is gerealiseerd onder verantwoordelijkheid van Stichting Consortium Beroepsonderwijs - Zorg & Welzijn & Assisterenden Gezondheidszorg

Directie en managementteam L. Fine B. Huijberts A. Pijnenburg

I. Rabelink M. Wouters

Ontwikkelteamleider S. Borkus

Ontwikkelaars van deze fase P. Hermans S. Reijnders

Redactie A. Brink M. Brok

Ontwerp H. Witjes (Studio Blanche)

DTP Stichting Consortium Beroepsonderwijs/studio Blanche Juni 2013

Foto’s Stichting Consortium Beroepsonderwijs

Ondanks alle inspanningen is het mogelijk dat Stichting Consortium Beroepsonderwijs niet alle copyrights van de in de uitgave opgenomen illustraties heeft geregeld. Degene die meent alsnog rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met Stichting Consortium Beroepsonderwijs.

© 2013 Stichting Consortium Beroepsonderwijs Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbe- stand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, namelijk elektronisch, mechanisch, door fotokopie, opnamen of enige andere manier, zonder toestemming van Stichting Consortium Beroepsonderwijs.

Inhoud

Inleiding.............................................................................................................. 4 1 Methodemix . ................................................................................................ 7 1.1 Waarom de methodemix?......................................................................... 7 1.2 Wat is de methodemix?........................................................................... 8 a Beroepsprestaties of Proeve ................................................................. 8 b Verantwoordingsverslag .....................................................................10 c Assessmentgesprek ...........................................................................11 1.3 Beoordelen..........................................................................................12 a Prestatie-indicatoren . .......................................................................13 b Bewijsstukken ..................................................................................14 c Cesuur . ..........................................................................................14 1.4 Borgen van resultaten...........................................................................16 1.5 Portfolio..............................................................................................17 2 Ontwikkelingsgerichte en kwalificerende beoordeling .....................................19 2.1 Kwalificerende score..............................................................................19 2.2 Ontwikkelingsgerichte score. ..................................................................21 3 De moeilijkheidsgraad ..................................................................................22 3.1 Complexiteit........................................................................................23 3.2 Zelfsturing...........................................................................................23 3.3 Verantwoordelijkheid.............................................................................24 4 Taal- en rekenvaardigheden ...........................................................................25 4.1 Taal- en rekeneisen...............................................................................25 4.2 Het werken met taalprestaties. ...............................................................26 4.3 De opzet van taalprestaties....................................................................27 4.4 De beoordeling van taalprestaties............................................................27 5 Loopbaan- en Burgerschapsontwikkeling ........................................................28 5.1 Eisen voor loopbaan en burgerschap........................................................28 5.2 Het werken met LB-prestaties.................................................................28 5.3 De opzet van LB-prestaties.....................................................................29 5.4 De beoordeling van LB-prestaties............................................................29 6 Leren-leervaardigheden ................................................................................30 6.1 Leren reflecteren, evalueren en verantwoorden volgens de STARRT-methode.....31 6.2 Het maken van een POP/PAP. .................................................................35 6.3 De Wegwijzer. ......................................................................................37 6.4 Aan de slag met leerprestaties................................................................39 a Leerprestatie: ‘Hoe leer ik?’ ................................................................39 b Leerprestatie: ‘Samenwerkend leren’ .....................................................44 7 Fase-indeling van de opleiding ......................................................................51 7.1 De opbouw. .........................................................................................51 7.2 Inhoudelijke toelichting op de fase-indeling.............................................54 Bronvermelding....................................................................................................55 Bijlage................................................................................................................56

Inleiding

Loes werkt drie maanden als onderwijsassistent op de Gabriëlschool. Ze is inmiddels gewend aan de manier van werken. Op maandagochtend komt Loes om 8.00 uur op school en drinkt ze eerst een kop koffie met Femke, de leerkracht van groep 1/2. Ze bespreken daarna de lopende zaken binnen de school. De Sinterklaasviering komt er aan en dat vraagt nogal wat voorbereiding. “Ik wil graag voor het volgende onderbouwoverleg mijn ideeën voor de Sinterklaasviering bespreken,” zegt Loes. Femke is blij met haar initiatief en ze zet dit punt op de agenda. Het is een week later en Loes heeft haar ideeën in het onderbouwoverleg besproken. Er is een werkgroep van drie collega’s uit de boven- en onderbouw geformeerd. Loes maakt deel uit van deze groep. “Ik ken twee meiden van de tennis die graag Zwarte Piet willen spelen en die dat ook goed kunnen. Ik heb ook nog twee Pietenpakken thuis en de schmink is snel gekocht,” zegt Loes. Menno, de leerkracht uit groep 7 die ook in de werkgroep zit, vindt het prima. “Ik zal in het draaiboek vermelden dat jij voor de Pieten en de schmink zorgt. Nu moeten we nog een mooie intocht bedenken.” Na een uur overleg ligt er een draaiboek met originele ideeën en afspraken. Als het Sinterklaasfeest is geweest komt Aisha naar Loes en zegt: “Sinterklaas in een politiebusje was wel heel spannend juf!” Bart, een leerling uit groep 7, stormt tijdens de gym boos de gymzaal uit. Hij smijt de deur achter zich dicht. Loes gaat achter hem aan terwijl Menno, de leerkracht van groep 7, verder gaat met de gymles. Bart schopt in de kleedkamer boos tegen een bank. Loes loopt rustig naar hem toe en spreekt hem aan. “Ben je boos omdat je af was bij jagerbal Bart?” vraagt ze. “Ik was niet af!” schreeuwt Bart. Loes kent dit gedrag van Bart inmiddels. Bart heeft PDD-NOS en heel veel moeite met vrije situaties. Ze is daarom ook bij de gymles. Ze spreekt de les meestal vooraf met Bart door en evalueert daarna met hem. Soms geeft Bart van tevoren aan dat hij niet mee wil doen met de gym, omdat hij ‘het even niet aan kan´ zoals hij dat zo mooi zegt. Om Bart zo goed mogelijk te helpen, hebben ze samen met de ambulant begeleider van Bart een fotoboek gemaakt over welke stappen er allemaal genomen worden voor de gym. Op de eerste foto staat Bart in de gang bij de kapstok en pakt zijn tas. Op de tweede foto staat Bart in de gymrij. Bart staat altijd vooraan. Hij bepaalt het tempo en loopt altijd naast zijn vriend Hakan. Zo is elke stap die gezet wordt, op foto gezet. Bart heeft er zelf bij geschreven wat er gebeurt. Het geeft hem veel houvast en steun. Loes neemt het boek elke keer als ze gaan gymmen met hem door.

4

ONDERWIJSASSISTENT 4 - FASE 1, 2 EN 3

Loes kan zich nog goed herinneren toen ze voor de eerste keer gingen gymmen. Bart wilde graag een bal hebben bij het vrijspelen voor de les en hij vroeg: “ Juf mag ik een bal pakken?” “Ja hoor, kijk maar in de kast of er een bal ligt,” zei ze. Bart liep weg en kwam zonder bal terug. “Ja juf, er ligt een bal in de kast.” Als ze daar aan terugdenkt moet ze ook een beetje lachen. Het is belangrijk om precies te zeggen wat je van Bart wilt. Nu, alle voorbereidingen ten spijt, is Bart echt boos. Ze gaan zitten en praten over wat er in de les is gebeurd. Meester Menno gaf hem een ‘oneerlijke af´, en daar kan Bart niet

tegen. Hij wordt geleidelijk rustig en wil weer naar de les. Samen lopen ze naar binnen. Loes knikt even naar Menno dat het goed is en gaat samen met Bart even op de bank zitten. “Wil je weer mee doen?” vraagt ze. Dat wil hij wel en ze spreken af dat als meester Menno zegt dat hij af is, hij dan aan de kant gaat zitten. Ook al vindt Bart dat hij zelf niet af is. Bart gaat akkoord. Hij doet weer mee met het spel en Loes is best trots op zichzelf dat ze hem zover heeft gekregen. Helemaal als Menno haar een compliment geeft en zegt dat hij het zelf niet beter had kunnen doen. Later op de dag heeft Loes in de klas met een groepje gewerkt aan grammatica. Gijs, Koen en Thijn hebben erg veel moeite met de t’s en de d’s. Elke week bespreekt Loes met hen het werk. Dit doet ze in het groepje zodat ze van elkaar leren. Ik vindt Loes een lieve juf, heeft Thijn opgeschreven. Loes kijkt hem even aan en glimlacht naar hem. “Als ik je zeg dat het een mooie zin is, maar dat er een foutje in staat, wat zeg jij dan,” zegt Loes. Thijn wordt een beetje rood en kijkt in zijn schrift. Hoe was de regel ook alweer, denk hij. Hij houdt het stroomschema in zijn gedachten voor zich. Ik-vorm = stam, hij-vorm= stam +t. In deze zin is ik het onderwerp, dus alleen de stam . Dan is het dus vind, zonder -t, denkt hij. “Oh juf, ik weet het al. Vindt is niet goed. Tegenwoordige tijd, enkelvoud en het is de ik-vorm, dus alleen de stam en de stam is vind, zonder t,” zegt Thijn. “Zie je wel dat je het super goed kan,” zegt Loes.

5

KOMPAS

Als onderwijsassistent werk je in: • het primair of basisonderwijs • het speciaal basisonderwijs • het speciaal onderwijs • het voortgezet onderwijs

• het beroepsonderwijs • volwasseneneducatie

In elk type onderwijs heb je dezelfde en verschillende taken. In alle gevallen werk je met leerlingen, deelnemers of studenten. Je voert taken in het primaire proces uit, je ondersteunt leerlingen bij de lessen en hun leerproces. Dit betekent dat je een goed pedagogisch en didactisch leerklimaat creëert. De lestaken voer je methodisch uit. Dat hoort bij een professional. Dit bestaat uit een goede voorbereiding, uitvoering en afronding. Iedere individuele leerling komt tot z’n recht in jouw taken en rol als onderwijsassistent. Buiten het primaire proces heb je ook taken, zoals bij het organiseren van activiteiten die buiten het normale lesprogramma vallen en het houden van toezicht op het schoolplein. Je kunt in onverwachte situaties jezelf staande houden, je flexibel opstellen en improviseren. De pedagogisch didactische werkzaamheden vormen de kern van het beroep. Naast onderwijs voor alle leerlingen, krijg je in toenemende mate te maken met zorgleerlingen. Dit vraagt om passend onderwijs. Als onderwijsassistent bied je individuele didactische begeleiding. Je opleiding is opgebouwd uit drie fasen met daarbinnen beroepsprestaties/proeve, het verantwoordingsverslag en het assessmentgesprek. De proeve is de optelsom van alle kwalificerende beroepsprestaties binnen een of twee fase(n). In het Kompas en de competentiewijzer vind je ondersteunende informatie.

In hoofdstuk 7 lees je meer over de fase-indeling van je opleiding.

Ook bouw je verder aan de ontwikkeling van je taal- en rekenvaardigheden, loopbaan en burgerschap (LB). Voor taal en LB zijn prestaties ontwikkeld. Afhankelijk van de keuze van je school kun je deze inzetten binnen de beroepsprestaties/proeve en andere leeractiviteiten binnen je opleiding.

De Wegwijzer helpt je bij het methodisch uitvoeren van de verschillende prestaties/ proeve.

6

ONDERWIJSASSISTENT 4 - Fase 1, 2 EN 3

1 De methodemix

In dit hoofdstuk lees je wat de methodemix is en hoe daarin de beoordeling van jouw ontwikkeling tot uitdrukking komt. Hierin staat wat er van jou verwacht wordt en ook wat je kunt verwachten op de weg naar je diploma. 1.1 Waarom de methodemix? In je beroep heb je te maken met kerntaken en werkprocessen die in het wettelijk vastgesteld kwalificatiedossier staan. Om deze kerntaken en werkprocessen als beginnend beroepsbeoefenaar goed uit te kunnen voeren, ontwikkel je competenties. Het begrip ‘competentie’ verwijst naar een integratie van kennis/inzicht, vaardigheden en houding die tot uitdrukking komt in de beroepspraktijk. Er wordt wel eens gezegd: ‘een competentie is een combinatie van hoofd, handen en hart’. Het is die ‘mix’ die competente mensen onderscheidt van niet-competente mensen.

Competentie

Kennis

Houding

Vaardigheden

Kort gezegd: competenties stellen jou in staat om op een juiste wijze de kerntaken en werkprocessen die bij je beroep horen, uit te voeren. Een competentie is een bewuste bekwaamheid die je ontwikkelt. Als je alle competenties binnen de kerntaken en werkprocessen van jouw opleiding bewust bekwaam hebt ontwikkeld, dan ben je gekwalificeerd voor een beginnend beroepsbeoefenaar.

Het kwalificatiedossier

kerntaken

competenties

componenten

X X X

werkprocessen

prestatie-indicatoren

7

KOMPAS

1.2 Wat is de methodemix 1 Je opleiding is er op gericht om kennis, vaardigheden en houding geïntegreerd aan te leren. De beoordeling van ontwikkelde competenties sluit hierop aan. Eén toetsvorm is niet voldoende om competenties vast te stellen. Hiervoor zijn verschillende toetsvormen nodig. Bijvoorbeeld door het tonen van een vaardigheid in de praktijk, door het uitvoeren van de beroepsprestatie in combinatie met het schrijven van een verantwoordingsverslag. In het verantwoordingsverslag onderbouw je jouw handelen met gerichte kennis over die vaardigheid en de juiste beroepshouding. Deze combinatie van toetsvormen is de ‘Methodemix’. De toetsvormen binnen de methodemix zijn gekozen op basis van de inhoud van de kerntaken, werkprocessen en competenties uit het kwalificatiedossier van je opleiding tot onderwijsassistent.

Methodemix

P o r t f o l i o

Beroepsprestaties met specifieke bewijsstukken Verantwoordingsverslag Assessmentgesprek

Proeve met specifieke bewijsstukken Verantwoordingsverslag Assessmentgesprek

Registratie van niveau van competentiebeheersing (in de competentiescoretabel)

Hierna lees je wat er met deze onderdelen van de methodemix bedoeld wordt en waar ze voor gebruikt worden.

a. Beroepsprestaties of proeve In iedere beroepsprestatie of proeve zijn een of meerdere werkprocessen met bijbehorende competenties opgenomen die je bij voorkeur in de beroepspraktijk aantoont. Als blijkt dat een beroepsprestatie of een onderdeel van de proeve niet haalbaar is, organiseert je opleiding een vergelijkbare opdracht, bijvoorbeeld een simulatietoets. Een hulpmiddel bij het uitvoeren van beroepsprestaties of de proeve is de Wegwijzer (zie hoofdstuk 6.3).

1 Je school kan er voor kiezen om naast deze methodemix ook andere toetsen af te nemen. Bijvoorbeeld kennistoetsen, vaardigheidstoetsen in skills en simulaties of beoordelingen van je houding. In het examenplan van je school staan alle examens en andere toetsen vermeld die je voor je opleiding moet doen.

8

ONDERWIJSASSISTENT 4 - Fase 1, 2 EN 3

De beroepsprestatie of proeve bestaat uit de uitvoering van de totale opdracht als geheel en uit specifieke opdrachten. Een specifieke opdracht is een verdieping van een bepaald gedeelte binnen een beroepsprestatie of proeve. De uitvoering van een specifieke opdracht kun je soms ook buiten de beroepspraktijk doen. Bijvoorbeeld thuis of op terugkomdagen op school. Stel dat je in de praktijk gegevens hebt verzameld voor een schriftelijke rapportage of voor het opstellen van een activiteitenplan, dan kun je elders de rapportage uitwerken of een activiteitenplan volgens de theorie opstellen. Voorbeeld uit een beroepsprestatie en proeve van je opleiding OA: A. De totale opdracht Je voert de totale opdracht uit in de beroepspraktijk. Je competenties op het gebied van voorbereiden, assisteren en begeleiden van lessen en lesonderdelen worden kwalificerend beoordeeld met behulp van de beoordelingslijst van deze beroepsprestatie. Maak hierover afspraken met je beoordelaars. B. Didactische analyse voor vier lessen/activiteiten Overleg met je praktijkbegeleider bij welke vier verschillende lessen/activiteiten jij de voorbereiding doet en waar je assisteert bij de uitvoering. Bespreek welke materialen en middelen er nodig zijn, welke klassenopstelling wenselijk is en wat je verder in de voorbereiding kunt doen. Spreek ook af wat jouw ondersteunende taken zijn tijdens de uitvoering van de lessen/activiteit. Je kunt bijvoorbeeld denken aan het voorbereiden en assisteren: • bij een rekenles • bij een taal/leesles • bij een gymles Je werkt daarnaast aan onderstaande specifieke opdrachten.

• bij een creatieve les • bij een kringactiviteit • bij een project of thema

Je bereidt de afgesproken lessen voor door een Didactische Analyse (DA-model) te maken van jouw taken. Welke materialen en middelen wil je inzetten en hoe ga je dat doen? Op welk moment ga jij assisteren?

Iedere opdracht uit de beroepsprestatie of proeve staat in verband met het resultaat (de bewijsstukken) en de beoordelingslijst. Op deze manier lees je altijd wat de bedoeling is, welk resultaat dat oplevert en waar je op beoordeeld wordt. De beoordelingscriteria vind je in de kolom ‘Prestatie-indicatoren’.

9

KOMPAS

b. Verantwoordingsverslag Het verantwoordingsverslag is ook een onderdeel van de methodemix. In het verantwoordingsverslag zijn een of meerdere werkprocessen en competenties opgenomen waarvan je aantoont dat je inzicht hebt gekregen in de kwaliteit van je handelen en de achtergrond van je keuzes die je hierbij hebt gemaakt. Een hulpmiddel bij het schrijven van je verantwoordingsverslag is de STARRT-methode (zie hoofdstuk 6.1). Ieder verantwoordingsverslag staat in verband met de bijbehorende beoordelingslijst. Op deze manier lees je altijd wat de bedoeling is, waarover je het verslag moet schrijven en waar je op beoordeeld wordt.

Fragment uit een verantwoordingsverslag 1 van je opleiding OA

voldoende goed

onvoldoende

Competenties Prestatie-indicatoren Werkproces 1.3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen - componenten Kwalificerend

T Dit betekent dat: • je de leerlingen heldere en duidelijke instructies geeft • je daarbij het juiste tempo en een logische volgorde hanteert • je controleert of de uitleg begrepen is

B Aansturen

–– instructies en aanwijzingen geven

zodat: • je in het verslag de keuzes die je hebt gemaakt en de

betekenis daarvan verantwoordt voor de begeleiding van de leerlingen en zij weten wat ze moeten doen en aan het werk kunnen.

10

ONDERWIJSASSISTENT 4 - Fase 1, 2 EN 3

c. Assessmentgesprek Nadat je meerdere kwalificerende beroepsprestaties of proeve(n) hebt uitgevoerd en het verantwoordingsverslag hebt geschreven, volgt het assessmentgesprek. In het assessmentgesprek zijn een of meerdere werkprocessen en competenties met beoordelingscriteria opgenomen waarover je wordt bevraagd door beoordelaar(s) of assessor(en). Aan de hand van jouw inbreng toon je aan dat je inzicht hebt gekregen in je handelen en de achtergrond van je keuzes die je hierbij hebt gemaakt. Een hulpmiddel bij het voeren van het assessmentgesprek is de STARRT-methode (zie hoofdstuk 6.1). Vragen die je jezelf in de voorbereiding op dit gesprek kunt stellen zijn: • Hoe kijk ik tegen mijn eigen handelen (willen en zijn) in praktijksituaties aan? • Vanuit welke visie, waarden en motieven heb ik gehandeld? • Wat zijn mijn sterke en minder sterke kwaliteiten? • Wat heeft mij wel en wat niet gestimuleerd om het beste van mijzelf in praktijksituaties te laten zien? • Stemt mijn handelen overeen met het beeld dat ik van mezelf heb en mijn rol binnen het beroep? • Hoe waardeer ik mijn handelen in praktijksituaties?

Fragment uit een beoordelingslijst van het assessmentgesprek van je opleiding OA

onvoldoende

voldoende goed

Prestatie-indicatoren

Competenties

Kwalificerend

- componenten

Werkproces 2.5 voert in PO en SO pedagogisch-verzorgende taken uit

T Dit betekent dat: • je gericht bent op de zorgvraag van de leerling(en) • je herkent wanneer leerlingen hulp nodig hebben; je biedt dan de nodige ondersteuning • je daarbij let op het welzijn van de leerling en je de zelfredzaamheid stimuleert zodat: • je in het assessmentgesprek de keuzes verantwoordt die je hebt gemaakt op het gebied van persoonlijke zorg, het welzijn en de zelfredzaamheid van de leerlingen.

D Aandacht en begrip tonen

–– anderen steunen –– bezorgdheid tonen voor anderen

11

KOMPAS

1.3 Beoordelen Een beroepsprestatie, verantwoordingsverslag en assessmentgesprek kunnen ontwikkelingsgericht ( O ) of kwalificerend ( K ) worden beoordeeld 2 . Wat dit precies betekent, lees je in hoofdstuk 2 en 3. Een proeve is altijd kwalificerend.

Zoals bij de uitleg van de beroepsprestatie/proeve, het verantwoordingsverslag en het assessmentgesprek al is aangegeven, is voor ieder onderdeel van de methodemix een beoordelingslijst uitgewerkt. In de beoordelingslijst lees je welk werkproces en welke competenties met componenten en beoordelingscriteria bij elkaar horen. De beoordelingscriteria vind je in de kolom ‘Prestatie-indicatoren’. Daarnaast staan in de beoordelingslijst een overzicht met bewijsstukken, de cesuur en ruimte voor onderbouwing van de beoordeling. Deze opzet en het gebruiken van de beoordelingslijst worden je hieronder verder uitgelegd.

Een competentie wordt beoordeeld binnen een werkproces aan de hand van prestatie-indicatoren.

2 Je school kan er voor kiezen om deze delen van de methodemix óf ontwikkelingsgericht óf kwalificerend aan te bieden. In het examenplan van je school staat dit vermeld.

12

ONDERWIJSASSISTENT 4 - FASE 1, 2 EN 3

a. Prestatie-indicatoren Hieronder zie je een voorbeeld uit de beoordelingslijst van een beroepsprestatie. Let in de beoordelingslijst in de kolom van de prestatie-indicatoren op de tekst: ‘Dit betekent dat: …’. Hier lees je welk gedrag je moet aantonen. Daarna volgt ‘zodat: …’. De tekst die hier vermeld staat, gaat uit van het gewenste effect of het gewenste gevolg van je gedrag. Prestatie-indicatoren worden beoordeeld met onvoldoende, voldoende of goed en dit wordt in de kolommen naast de prestatie-indicatoren ingevuld.

Een fragment uit de beoordelingslijst van een beroepsprestatie uit je opleiding OA

voldoende goed

onvoldoende

Prestatie-indicatoren

Competenties

Kwalificerend

- componenten

Werkproces 2.5 voert in PO en SO pedagogisch-verzorgende taken uit

P Dit betekent dat: • je de leerling(en) stimuleert om de persoonlijke verzorging zo zelfstandig mogelijk uit te voeren zodat: • de leerling(en) op het gebied van de persoonlijke verzorging zich zo zelfstandig mogelijk kan (kunnen) redden. T Dit betekent dat: • je gericht bent op de zorgvraag van de leerling(en) • je herkent wanneer leerlingen hulp nodig hebben, je biedt dan de nodige ondersteuning • je het welzijn van de leerling en de zelfredzaamheid stimuleert zodat: • leerlingen zich op het gebied van de zorg prettig voelen • leerlingen zich (verder) ontwikkelen en zo zelfstandig mogelijk functioneren. R Dit betekent dat: • je de vertrouwelijkheid van leerlingen respecteert • je discreet omgaat met gevoelige zaken rondom de pedagogisch-verzorgende taken • je de verschillen tussen individuele leerlingen respecteert zodat: • leerlingen vertrouwen hebben in de aangeboden (pedagogische) zorg en zich met respect behandeld voelen.

C Begeleiden

–– anderen ontwikkelen

D Aandacht en begrip tonen

–– anderen steunen –– bezorgdheid tonen voor anderen

F Ethisch en integer handelen

–– integer handelen –– verschillen tussen mensen respecteren

13

KOMPAS

b. Bewijsstukken In de beoordelingslijst van de beroepsprestatie zie je ook bewijsstukken staan. Bewijsstukken zijn tastbare resultaten uit beroepsprestaties of een proeve. Bij ieder resultaat en specifiek bewijsstuk zie je direct aan welk werkproces en welke competentie dit bewijsstuk gekoppeld is. Een van de resultaten is altijd een ingevulde beoordelingslijst van de totale beroepsprestatie of proeve. Dit is in de beroepsprestatie en de proeve aangegeven met A . De letters B ., C . etc. zijn de specifieke bewijsstukken waarmee je de specifieke opdrachten binnen een beroepsprestatie of proeve aantoont. Met het werken aan een specifiek bewijsstuk word je uitgedaagd tot verdieping.

Voorbeeld van een fragment uit de beoordelingslijst

Bewijsstukken Kwalificerend

A.

De ingevulde beoordelingslijst van deze beroepsprestatie.

Specifieke bewijsstukken:

Werkprocessen Competenties

L - T L - S

1.2 2.1

B. Vier didactische analysemodellen van de voorbereiding.

A - B - K

1.3

C. Assisteren bij de uitvoering.

Hierin verschilt de beoordelingslijst van de beroepsprestatie of proeve met die van het verantwoordingsverslag en assessmentgesprek. Dit komt omdat je verantwoordingsverslag of je assessmentgesprek al hét resultaat en bewijsstuk is waarmee je de gevraagde competenties binnen het werkproces aantoont. Samengevat: de beoordelingslijst van een beroepsprestatie of proeve heeft betrekking op de totale uitvoering in de praktijk. Dit is altijd aangegeven met de hoofdletter A . Specifieke bewijsstukken ( B ., C . etc.) hebben betrekking op een bepaald onderdeel binnen de beroepsprestatie of proeve.

14

ONDERWIJSASSISTENT 4 - Fase 1, 2 EN 3

c. Cesuur Het begrip cesuur betekent de grens tussen een voldoende en een onvoldoende. De beoordelaar gebruikt de begrippen onvoldoende - voldoende - goed.

In de beoordelingslijsten zie je onderaan in het kopje cesuur staan.

Cesuur In deze beroepsprestatie zijn de competenties binnen de werkprocessen op het vereiste beheersingsniveau aangetoond.  ja  nee

Dit houdt in dat je, voor prestatie-indicatoren in de betreffende beoordelingslijst, minimaal voldoende hebt gescoord.

De beoordelaars beargumenteren hun beoordeling. Dit gebeurt onder het kopje ‘Onderbouwing van de beoordeling’. Zie daarvoor een fragment uit een beoordelingslijst die hierna afgebeeld staat.

Fragment uit een beoordelingslijst ‘Onderbouwing van de beoordeling’

Onderbouwing van de beoordeling met voorbeelden die in verband staan met de prestatie-indicatoren

Indien de student competenties binnen een werkproces onvoldoende heeft aangetoond, geef dan op het niveau van de prestatie-indicator aan wat de oorzaak daarvan is.

15

KOMPAS

Het kan natuurlijk gebeuren dat het je NIET lukt om de vereiste prestatie-indicatoren uit de methodemix aan te tonen. In dat geval kun je met je beoordelaar(s) of assessor(en) afspreken hoe je dit alsnog aantoont in: • een volgende beroepssituatie of simulatiesetting Je neemt de totale opdracht of specifieke opdracht(en) mee naar een volgende beroepssituatie of simulatiesetting. • een aanvullende opdracht Stel dat je een gedeelte uit de beroepsprestatie of het verantwoordingsverslag onvoldoende hebt aangetoond. Door een aanvullende opdracht krijg je de kans om het vereiste gedrag alsnog aan te tonen. 1.4 Borgen van de resultaten Bij het competentiegericht leren is de zelfsturing van jou als student een belangrijk aspect van je leerproces. Om de ontwikkeling van je leerproces te volgen, zijn er verschillende instrumenten. Eén daarvan is de monitor. Hierin staan per fase alle onderdelen met bewijsstukken, gekoppeld aan de kerntaken, werkprocessen en competenties. Je kunt de monitor gebruiken als een individueel student-volginstrument. Jij en je begeleiders registreren in de monitor in welke mate je leerproces vordert of stagneert. Je kunt de monitor bij je opleiding opvragen. Van de monitor zijn er papieren en digitale versies beschikbaar. In de digitale versie is het mogelijk om cellen aan te klikken met toelichtende informatie. De verschillende mogelijkheden hangen af van de mate waarin je iets niet hebt aangetoond en van de examenregels binnen je school.

Het borgen van resultaten wil zeggen: vastleggen van je resultaten. Het hulpmiddel om je resultaten te borgen is de kwalificerende competentiescoretabel . Het hele opleidingstraject is in de competentiescoretabel vastgelegd in ijkpunten die gekoppeld zijn aan de kwalificerende onderdelen in de methodemix. Deze tabel vult zich geleidelijk op basis van de resultaten van je competentieontwikkeling.

16

ONDERWIJSASSISTENT 4 - Fase 1, 2 EN 3

Positieve resultaten in relatie tot toenemende competentieontwikkeling over de totale opleiding zullen uiteindelijk leiden tot de kwalificatie voor het beroep, het ‘diploma’. Dit betekent dat je in alle fasen de vastgestelde competenties binnen werkprocessen met de kwalificerende scores R , P of T hebt aangetoond. Hierover lees je meer in de hoofdstukken 2 en 3.

Je kunt de competentiescoretabel bij je opleiding opvragen. Er is een competentiescoretabel op papier en digitaal. De digitale versie geeft je meer informatie met behulp van een rood linkje in sommige cellen. De extra links gelden met name voor opleidingen met certificeerbare eenheden. 1.5 Portfolio Een portfolio is een verzamelmap met bewijsstukken. Met deze bewijsstukken toon je aan wat je geleerd hebt en wat je beheerst. Een portfolio kan een handmatige of een digitale map zijn. De vormgeving van je portfolio is afhankelijk van jouw school.

Een portfolio dat je gebruikt om te laten zien wat je geleerd hebt, heet een ontwikkelingsgericht portfolio .

Een portfolio dat je gebruikt om te laten zien wat je beheerst, heet een kwalificerend portfolio . Met een kwalificerend portfolio toon je aan dat je de vereiste werkprocessen en competenties in de beroepspraktijk bewust en bekwaam kunt uitvoeren.

17

KOMPAS

2 Ontwikkelingsgerichte en kwalificerende beoordeling

In de beoordelingslijsten staan prestatie-indicatoren . Prestaties zijn gedragingen. We zeggen wel eens: ‘Het is een hele prestatie om dat werk op tijd af te krijgen, of om zo lekker te koken voor een groep, of om het kind, zorgvrager of cliënt zo goed te ondersteunen’. Indicatoren zijn aanwijzingen. Een aanwijzing is richtinggevend: de kant die je het beste op kunt gaan. Prestatie-indicatoren in de beoordelingslijsten zijn aanwijzingen in de richting van het vereiste gedrag. Door de prestatie-indicatoren weet jij als student van tevoren hoe je in werkprocessen dient te handelen; welke kant je op moet gaan om het gewenste resultaat in de praktijk te bereiken; welk competent gedrag er in beroepssituaties van je geëist wordt. Voor de beoordelaar of assessor is een beoordelingslijst met prestatie-indicatoren onmisbaar om je goed te kunnen beoordelen. Als je bij de beoordeling te horen krijgt dat je in de richting komt van het vereiste gedrag, dan toon je ontwikkeling aan. In dat geval is er een ontwikkelingsgerichte score. Voldoe je helemaal aan het vereiste gedrag, dan is er sprake van een kwalificerende score. Dan heb je het vereiste eindgedrag bereikt. De begrippen ontwikkelingsgerichte score en kwalificerende score staan hieronder nog wat preciezer uitgelegd.

Een beroepsprestatie is ontwikkelingsgericht of kwalificerend. Een proeve is altijd kwalificerend.

In de beoordelingslijsten kun je zien of een beroepsprestatie kwalificerend of ontwikkelingsgericht is door de letters R of r , P of p en T of t .

2.1 Kwalificerende score Een kwalificerende score houdt in dat je bij de beoordeling aan de vereiste beheersingsniveau van de prestatie-indicatoren voldoet. Zoals gezegd zijn deze prestatie-indicatoren afgeleid van het kwalificatiedossier van je opleiding tot onderwijsassistent(e).

Een kwalificerende score is in de beoordelingslijsten aangegeven met R , P of T . Deze letters staan voor:

Reproductief ( R ) gedrag – Productief ( P ) gedrag – Transfer ( T ) gedrag

19

KOMPAS

Fragment uit een beoordelingslijst van een beroepsprestatie uit je opleiding OA.

voldoende goed

onvoldoende

Competenties Prestatie-indicatoren Werkproces 1.3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen - componenten Kwalificerend

P Dit betekent dat: • je, binnen de gestelde kaders, op tijd de nodige eenvoudige didactische beslissingen neemt tijdens het assisteren bij de uitvoering van programmaonderdelen zodat: • de leerlingen uit de klas weer verder kunnen met hun werk en begrijpen wat ze moeten doen. T Dit betekent dat: • je de leerlingen heldere en duidelijke instructies geeft • je daarbij het juiste tempo en een logische volgorde hanteert • je controleert of de uitleg begrepen is zodat: • de leerlingen weten wat ze moeten doen en aan het werk kunnen.

A Beslissen en

activiteiten initiëren

–– beslissingen nemen

B Aansturen

–– instructies en aanwijzingen geven

Reproductief gedrag (R) Reproductief wil zeggen ‘nabootsing’: voordoen en nadoen. Hierbij heb je vaak instructie nodig of een rolmodel. Bijvoorbeeld de werkbegeleider die een handeling voordoet. Je voert een taak uit nadat hij je is voorgedaan, volgens voorschriften, regels en standaardprocedures. Ook een instructie op papier hoort bij reproductief handelen. Bijvoorbeeld regels, procedures en protocollen toepassen. Je verwerft praktische kennis en vaardigheden en past deze toe zoals ze voorgeschreven zijn. Productief gedrag (P) Bij productief gedrag los je problemen in de beroepspraktijk creatief op. Je bedenkt oplossingen voor nieuwe problemen. Je vraagt advies aan je begeleider of jouw oplossingen ook de juiste oplossingen zijn. Dit betekent dat je minder uitleg en structuur nodig hebt dan bij reproductief gedrag om zelfstandig activiteiten te ondernemen. Je laat zien dat je inzicht hebt in de situatie en kennis en vaardigheden uit jezelf kunt toepassen. Je bent actief. Transfer gedrag (T) Bij transfer gedrag voer je in uiteenlopende beroepssituaties je taken zelfstandig uit. Je bent in staat om met kennis van zaken de juiste vaardigheden met de juiste houding toe te passen. Je ziet verbanden en kunt deze uitleggen. Je bent proactief. Je oplossingen zijn juist, origineel en deskundig binnen de grenzen van je beroep.

20

ONDERWIJSASSISTENT 4 - Fase 1, 2 EN 3

2.2 Ontwikkelingsgerichte score Een ontwikkelscore wil zeggen dat je bij de beoordeling laat zien dat je in ontwikkeling bent. Je hoeft nog niet aan de vereiste prestatie-indicatoren te voldoen. Je komt al wel in die richting. Ontwikkelscores zijn in de beoordelingslijst aangeduid met r-p-t . Stel, je wilt een kwalificerende beroepsprestatie aantonen. In de beoordelingslijst zie je R , P of T staan. De beoordelaar geeft echter een ontwikkelingsgerichte beoordeling, een r , p of t . Conclusie: je hebt de beroepsprestatie of dat deel binnen een beroepsprestatie of proeve NIET op het vereiste beheersingsniveau aangetoond. De beoordelaar onderbouwt de beoordeling. Hij vertelt je dat je ten dele het vereiste competente gedrag aantoont, maar bijvoorbeeld nog (te) veel begeleiding nodig hebt of dat je nog te weinig inzicht hebt in de praktijksituatie. Je zit bijvoorbeeld nog op p terwijl een P vereist is. Je hebt dus meer tijd nodig om je verder te ontwikkelen tot de gestelde kwalificerende score R , P of T .

Bij R r , P p en T t spelen nog drie factoren een belangrijke rol: • de complexiteit van de context/de beroepssituatie • de mate van zelfsturing • de mate van verantwoordelijkheid

Hierover gaat het volgende hoofdstuk.

21

KOMPAS

3 De moeilijkheidsgraad

In de opdracht van de beroepsprestatie en proeve vind je het schema ´Moeilijkheidsgraad´.

Waarom staat dat daar? Het maakt namelijk bij het uitvoeren van een beroepsprestatie heel veel uit hoe moeilijk of makkelijk de praktijksituatie is. Ook of je veel of weinig begeleiding ontvangt. Als je begeleider je precies voordoet hoe je dient te handelen, is het voor jou minder moeilijk. Je hoeft in dit geval zelf geen oplossingen voor problemen te bedenken. Je voert je taak dan uit op het beheersingsniveau van een R r . Schema: MOEILIJKHEIDSGRAAD In het onderstaande schema zie je dat er rondjes gearceerd zijn. Namelijk: een open context, begeleid, uitvoering van eigen takenpakket en jouw samenwerking met collega’s. Binnen deze drie factoren voer je de opdracht in de beroepsprestatie of proeve uit. Dit schema geeft tevens de vereiste ontwikkeling aan binnen een opleidingsfase. In het begin van je opleiding is de praktijksituatie minder moeilijk en hoef je nog niet zo zelfstandig te handelen als in de latere fasen van je opleiding. Naarmate je vordert met je opleiding neemt dus de complexiteit van de praktijk toe, ben je zelfstandiger en neemt je verantwoordelijkheid voor taken toe. Dit laatste hangt af van het niveau en de inhoud van je opleiding.

De mate van complexiteit van de beroepssituatie

De mate van zelfsturing

De mate van verantwoordelijkheid voor

gesloten context

geleid

uitvoering van eigen takenpakket jouw samenwerking met collega’s de hele zorg- en begeleidingscyclus aansturing van collega’s op hetzelfde of lager niveau

open context

begeleid

complexe context

zelfstandig

22

ONDERWIJSASSISTENT 4 - FASE 1, 2 EN 3

3.1 Complexiteit Een gesloten context is een redelijk voorspelbare beroepssituatie. Je voert routinematige beroepshandelingen uit. Je volgt regels, procedures en protocollen op. Je begeleider geeft instructies en je kunt altijd op hem/haar terugvallen. Een open context is minder voorspelbaar. Er is sprake van meervoudige problematiek in de zorg- en dienstverlening. Naast het toepassen van regels, procedures en protocollen voer je niet-routinematige beroepshandelingen uit. Je bedenkt deels zelf oplossingen voor problemen. Je begeleider is op afstand aanwezig. In een complexe context is er sprake van onvoorspelbare en meervoudige problematiek in de zorg- en dienstverlening. Je bent in staat om zelf oplossingen en strategieën voor problemen te bedenken binnen de grenzen van het beroep. Je benut kennis en vaardigheden die je in andere situaties hebt opgedaan.

3.2 Zelfsturing

Bij het competentiegericht leren is de zelfsturing van jou als student een belangrijk aspect van je ontwikkeling en leerproces. De sturing in de beroepsprestaties is in het begin hoog en neemt af in de latere fasen van je opleiding, respectievelijk latere beroepsprestaties of proeven.

Dit zie je in het schema ‘Moeilijkheidsgraad’. In het begin is er veel aandacht voor het aansturen van je leerproces (HOE) met gestructureerde opdrachten in een relatief laagcomplexe context (WAT). Geleidelijk neemt de sturing in de begeleiding af en wordt de context complexer. Jij en de beoordelaar kunnen met behulp van het schema ‘Moeilijkheidsgraad’ bij iedere opdracht zien of je de beroepsprestatie geleid, begeleid dan wel zelfstandig moet uitvoeren. Geleid Wanneer je een beroepsprestatie geleid uitvoert, word je individueel aangestuurd door je begeleider. Veelal werk je samen. De begeleider geeft gerichte instructie, waarna je de handeling uitvoert en nabespreekt.

23

KOMPAS

Begeleid Met begeleid wordt een coachende manier van begeleiden bedoeld. De begeleider stuurt je op afstand aan. Praktisch gezien zal er een voorbespreking zijn, waarna je de beroepsprestatie nagenoeg zelfstandig uitvoert. Je vraagt raad en advies en je kunt zo nodig tijdens en na de uitvoering terugvallen op de begeleider. Zelfstandig Bij zelfstandig handelen wordt van je verwacht dat je de beroepsprestatie of proeve zonder begeleiding uitvoert. Naderhand rapporteer je over je handelen. Je legt uit jezelf verantwoording af. De proeve is altijd kwalificerend en voer je zelfstandig uit. 3.3 Verantwoordelijkheid Verantwoordelijkheid voor het eigen takenpakket is van toepassing op iedere student in een zorg- of welzijnsopleiding, ongeacht het opleidingsniveau. In het schema ‘Moeilijkheidsgraad’ is dit rondje daarom altijd gearceerd. Ook het rondje jouw samenwerking met collega’s zal tamelijk snel in de opleiding gearceerd zijn. Je voert de beroepshandelingen met zorg en toewijding uit en legt daarover verantwoording af aan je collega’s. Het afleggen van die verantwoording gebeurt geleid, begeleid of zelfstandig (zie boven). Aansturing en verantwoordelijkheid voor de hele zorg- en begeleidingscyclus is gearceerd bij een opleiding op niveau 3 en 4 en in een latere fase van de opleiding. Om verantwoordelijkheid voor de hele cyclus te kunnen dragen, zal de praktijk daarop geselecteerd worden. Bijvoorbeeld het begeleiden van een stagiaire of het inwerken van een nieuwe medewerker doet zich niet in iedere praktijk voor. De opdrachten in de beroepsprestaties/proeve zijn in het begin aanvang klein van opzet. Naarmate je vordert met je opleiding zijn de beroepsprestaties/proeven omvangrijker en complexer.

24

ONDERWIJSASSISTENT 4 - Fase 1, 2 EN 3

4 Taal- en rekenvaardigheden

Je hebt gekozen voor een talig beroep. Als onderwijsassistent ben je dagelijks met taal bezig. Daar is je opleiding op afgestemd. Je luistert veel naar instructies, leest vakliteratuur, schrijft rapportages, voert gesprekken en geeft presentaties. Je hebt binnen je opleiding dus veel mogelijkheden om aan taal te werken en op het vereiste taalniveau te komen. Jouw beroepsontwikkeling gaat samen met je taalontwikkeling. Ook kun je in je beroep niet zonder rekenvaardigheden. Een onderwijsassistent ondersteunt leerlingen dagelijks in rekenen en mag daarin zelf geen fouten maken. Het belang van taal- en rekenvaardigheden voor je vakbekwaamheid is dus groot. rekenvaardigheid van jongeren. Om die reden heeft de overheid een wet aangenomen die MBO scholen verplicht om studenten een actief lesprogramma aan te bieden en hen op taal- en rekengebied te examineren. Deze wet heet de doorlopende leerlijn Taal en Rekenen, ook wel referentieniveaus genoemd. In deze wet staan de vereiste niveaus voor Nederlands en rekenen vanaf de basisschool, (V)MBO, HBO tot universiteit. Voor het MBO gelden voor taal de niveaus 2F en 3F. De niveaus voor rekenen variëren per rekenvaardigheid en per opleiding van 1F tot 3F. Behalve de algemene eisen, staan in het kwalificatiedossier van je opleiding tot onderwijsassistent eveneens de eisen voor taal en rekenen. Nederlands op 3F-niveau. Rekenen op 3F/2F-niveau. Dit heeft betrekking op het niveau van vakspecifieke vaardigheden. Dit staat hieronder vermeld. 4.1 De taal- en rekeneisen De laatste jaren is er maatschappelijk veel kritiek gekomen op de taal- en

MBO-4

Nederlands

lezen, luisteren, gesprekken, spreken, schrijven: 3F

Rekenen

Getallen: 3F, Verhoudingen: 3F, Meten en meetkunde: 3F, Verbanden: 2F

Voor de niveau 4 opleidingen is Engels als moderne vreemde taal (MVT )verplicht. De eisen zijn gemiddeld lager dan Nederlands en vastgelegd in het kwalificatiedossier van je opleiding als onderwijsassistent. Dit is voor alle vijf taalvaardigheden op B1.

25

KOMPAS

Voorbeeld tabel niveau 4

Examenonderdelen gebaseerd op F niveau

Examenvorm

Resultaat

Eindcijfer

Nederlandse taal

Centraal examen (CE): lezen en luisteren Instellingsexamen (IE): gesprekken, spreken en schrijven Centraal examen (CE): verhoudingen, meten, meetkunde en verbanden

Cijfer CE (getal 1,0 t/m 10,0) Cijfer IE (getal 1,0 t/m 10,0)

Eindcijfer 3F-niveau Nederlands (gemiddelde van CE en IE afgerond op een heel getal) Eindcijfer 3F-niveau Nederlands (gemiddelde van CE en IE afgerond op een heel getal)

Rekenen

Cijfer IE (getal 1,0 t/m 10,0)

4.2 Het werken met taalprestaties 3 Je opleiding heeft een eigen lesprogramma en toetsing voor taal en rekenen. Studenten die werken met de taalprestaties Nederlands van het Consortium, kunnen deze ontwikkelingsgericht en kwalificerend inzetten. Hoewel lezen en luisteren centraal worden geëxamineerd, blijft er altijd nog het vakspecifieke gedeelte over. Vandaar dat er ook voor lezen en luisteren taalprestaties beschikbaar zijn. Alle taalprestaties zijn gebaseerd op de F-niveaus. Het uitgangspunt in de taalprestaties is de integrale aanpak. Je scoort als student immers het beste wanneer Nederlands onderdeel is van alle leeractiviteiten en beroepsproducten. Op de opleiding en in de BPV lever je in feite dagelijks taalprestaties door te luisteren, te lezen, gesprekken te voeren, te schrijven en te spreken. Daarom kun je de taalprestaties goed combineren met de talige opdrachten in de beroepsprestaties/ proeve en LB-prestaties. De opleiding bepaalt hoeveel en welke taalprestaties per taalvaardigheid je inlevert om het vereiste taalniveau van de opleiding aan te tonen. Je overlegt met je begeleider over de keuze voor opdrachten en welke taalprestaties je ontwikkelingsgericht uitvoert en welke kwalificerend.

3 Voor MVT zijn nog geen MVT-prestaties van het Consortium beschikbaar.

26

ONDERWIJSASSISTENT 4 - Fase 1, 2 EN 3

4.3 De opzet van taalprestaties De taalprestaties zijn zo opgezet dat je deze op ieder gewenst moment binnen je opleiding kunt inzetten. Iedere taalprestatie beslaat 1 A4 met op de voorkant de typering, de opdracht en het resultaat. Je herkent de structuur omdat deze hetzelfde is als de beroepsprestaties/proeve en LB-prestaties. Op de achterzijde staat de beoordelingslijst. Dit is een fragment van de lijsten Niveaubepaling Nederlands waarop alle F-niveaus naast elkaar staan afgebeeld. Deze algemene lijst is op je opleiding verkrijgbaar en geeft na invulling een goed beeld van je totale taalontwikkeling. 4.4 De beoordeling van taalprestaties De beoordelaar geeft op de beoordelingslijst van de taalprestatie aan: • of je de opdracht kwalificerend of ontwikkelingsgericht hebt uitgevoerd • of je aan het voorwaardelijk criterium ‘uitwerking van de opdracht is afgestemd op doel’ hebt voldaan Bijvoorbeeld: • Wanneer je de taalprestatie ‘Reflectieverslag’ inhoudelijk voldoet aan de eisen van de opleiding m.b.t. het maken van een reflectieverslag, krijg je een GO en gaat de beoordelaar naar de volgende beoordelingsstap. • Wanneer tijdens een klachtengesprek blijkt dat je niet ingaat op de klachten, krijg je een NO GO en stopt hier de beoordeling. • Na een GO gaat de beoordelaar na: – – of je de diverse beoordelingscriteria hebt aangetoond – – of bepaalde criteria op een hoger niveau zijn behaald. Dit gebeurt met behulp van de algemene lijsten niveaubepaling SCBO. • Dit alles resulteert in een eindcijfer.

27

KOMPAS

5 Loopbaan- en Burgerschapsontwikkeling (LB)

Binnen loopbaanontwikkeling ben je bezig inzicht te krijgen in je kwaliteiten, motieven en mogelijkheden. Dit ondersteunt je bij het maken van de juiste keuzes in je opleiding en je beroep. Burgerschap draagt bij aan je maatschappelijke betrokkenheid. Je kunt stellen dat loopbaan en burgerschap belangrijk zijn voor jou als persoon, maar ook voor het leerklimaat binnen de school en de BPV. Als je gemotiveerd bent, neem je ook meer verantwoordelijkheid voor je omgeving.

5.1 De eisen voor loopbaan en burgerschap Voor studenten die dit jaar met de opleiding gestart zijn, gelden de kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap in het MBO, studiejaar MBO 2012-2012. Deze kwalificatie-eisen zijn opgedeeld in vier dimensies en loopbaanoriëntatie en -ontwikkeling.

De dimensies zijn: • politiek-juridische dimensie • economische dimensie • sociaal-maatschappelijke dimensie • vitaal burgerschap

5.2 Het werken met LB-prestaties Loopbaan en burgerschap staan niet op zichzelf. Wanneer je werkt met de LB-prestaties van het Consortium, dan kun je de opdrachten in de LB-prestaties integreren in andere leeractiviteiten en prestaties, op elk gewenst moment binnen je opleiding. Dit kan zijn tijdens het werken aan een beroepsprestatie, aan een leeractiviteit voor loopbaan of burgerschap of aan een taalprestatie. Daarnaast kunnen ze ook ingezet worden in je privésituatie. Voorbeelden: • Je doet vanuit een beroepsprestatie of proeve onderzoek naar de wetgeving binnen het beroep. Je kunt op dat moment ook de LB-prestatie 2.2, opdracht C . inzetten: ‘Onderzoek welke wetgeving van belang is voor het beroep dat je gekozen hebt en de consequentie hiervan voor de keuzes die je maakt in je werk.’

28

ONDERWIJSASSISTENT 4 - Fase 1, 2 EN 3

• Je doet aan sport. Je kunt in het kader van vitaal burgerschap de LB-prestatie 5.2, opdracht D . inzetten: ‘Beoefen gedurende een langere periode een sport onder supervisie van een deskundige (instructeur, sportleraar, trainer).’ • De taalprestatie ‘Het schrijven van een verslag’ kun je ook gebruiken binnen de LB- prestatie 4.1, opdracht A . Deze opdracht gaat over het schrijven van een recensie. 5.3 De opzet van LB-prestaties Er zijn voor jouw opleiding 12 LB-prestaties. Deze zijn opgezet volgens hetzelfde stramien als de beroepsprestaties, proeven en taalprestaties. Iedere LB-prestatie bevat een typering, de opdracht, het resultaat en de beoordelingslijst. Het voordeel hiervan is de herkenbaarheid. Je kent de structuur en je kunt steeds dezelfde werkwijze toepassen. Iedere opdracht bestaat uit deelopdrachten waar je uit kiest. Afhankelijk van de LB- prestatie zijn enkele opdrachten verplicht gesteld. Deze verplichting hangt samen met een essentieel deel van je opleiding, bijvoorbeeld het maken van een POP/PAP. Per LB-prestatie worden steeds twee bewijsstukken gevraagd. Deze twee bewijsstukken tezamen dienen alle competenties in de beoordelingslijst te dekken. Je overlegt met je begeleider welke LB-prestaties je gebruikt op welk moment binnen je opleiding. In iedere LB-prestatie is er ruimte voor een vervangende opdracht. Jij en/of je opleiding kunnen voor een andere passende opdracht kiezen. Voorwaarde is wel dat de opdracht de competenties uit de beoordelingslijst dekt. De 360 graden feedbacktest, die deel uitmaakt van het studiepakket LB-prestaties, bestrijkt nagenoeg alle facetten van het leren, van loopbaanontwikkeling en burgerschap. Door regelmatig met deze feedbacktest te werken, krijg je een goed beeld van het verloop van je persoonlijke en beroepsmatige ontwikkeling. 5.4 De beoordeling van LB-prestaties In de beoordelingslijst geef je aan welke bewijsstukken welke beoordelingscriteria dekken. Op die manier leer je bewust te denken vanuit competenties binnen de gestelde opdracht. De beoordelingslijst lijkt in opzet veel op die van de beroepsprestaties. Er zijn competenties en prestatie-indicatoren die verwijzen naar de dimensies binnen loopbaan en burgerschap. De beoordeling is altijd ontwikkelingsgericht. Dit komt omdat de overheid de kwalificatie- eisen voor loopbaan en burgerschap wel belangrijk vindt, maar niet normerend. Iedere opleiding heeft de verplichting om aan te tonen dat studenten actief bezig zijn met hun loopbaanontwikkeling en met hun verantwoordelijkheid als burger. De LB-prestaties lenen zich hier goed voor. Ze sluiten aan op je persoonlijke en beroepsmatige ontwikkeling.

29

KOMPAS

Made with