mr. T.A. Karssen - De taal van het recht

§ 1.1 n Rechtsbronnen

17

ad e: de doctrine Het komt voor dat de rechter voor het doen van een uitspraak een beroep doet op de opvatting van rechtsgeleerden. We spreken van doctrine als de opvat- ting door meerdere rechtsgeleerden wordt gehuldigd. Die opvatting kan dus gezag hebben en recht scheppen. Een bedrijf ontwerpt, vervaardigt en drukt etiketten. Twee werknemers hebben na beëindiging van hun dienstverband met dat bedrijf een onder- neming, drukkerij in etiketten, gestart. Met de twee werknemers is geen vrijelijk kunnen beschikken bij de uitoefening van hun bevoegdheden. (...) 3. Ten minste een deel van de financiële middelen van de lokale autoritei- ten dient te worden verkregen uit lokale belastingen en heffingen waar- over zij, binnen de grenzen bij de wet gesteld, de bevoegdheid hebben de hoogte vast te stellen. Op 1 januari 2006 is de Gemeentewet en enkele belastingwetten (Belas- tingplan 2006) gewijzigd. Bij deze wetswijzigingen is het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) afgeschaft en de stijging van de OZB op bedrijfspanden en van het eigenarendeel op woningen ge- maximeerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de gemeenten Bun- nik, Doetichem, Sneek en Enschede vinden dat de afschaffing van het ge- bruikersdeel van de OZB in strijd is met artikel 9, derde lid, van het Hand- vest. Daardoor zal nog slechts 14% van de financiële middelen van de Ne- derlandse gemeenten worden verkregen uit lokale belastingen en heffin- gen en niet meer dan 8,8% uit lokale belastingen. Een redelijke uitleg van artikel 9 lid 3 van het Handvest houdt in dat een substantieel, significant deel van de eigen financiële middelen van gemeenten dient te bestaan uit heffingen en vooral lokale belastingen. Als gevolg van de wetswijzigingen wordt aan dit vereiste niet meer voldaan. Daarom dienen op grond van artikel 94 van de Grondwet de wettelijke voorschriften waarbij het gebrui- kersdeel van de OZB is afgeschaft, buiten toepassing te worden gelaten, ‘Artikel 9 lid 3 van het Handvest is geen een ieder verbindende verdrags- bepaling in de zin van art. 94 Grondwet, aangezien dit artikellid - ook in- dien de door de VNG c.s. bepleite uitleg wordt geaccepteerd - te algemeen is geformuleerd om zonder meer in de nationale rechtsorde als objectief recht te kunnen functioneren. Tot toetsing aan deze verdragsbepaling is derhalve slechts de wetgever bevoegd’. aldus de VNG en de vier gemeenten. De rechter is het daar niet mee eens: Bron: Rechtbank ’s-Gravenhage 18 april 2007, LJN: BA3438.

Made with