mr. T.A. Karssen - De taal van het recht

mr. T.A. Karssen

De taal van het recht

De taal van het recht

Mr. T.A. Karssen

c u i t g e v e r ij

c o u t i n h o

bussum 2008

© 2008 Uitgeverij Coutinho b.v. Alle rechten voorbehouden.

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevens- bestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, me- chanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toege- staan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk ver- schuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uit- gave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).

Uitgeverij Coutinho Postbus 333 1400 AH Bussum info@coutinho.nl www.coutinho.nl

Omslag: Studio Pietje Precies bno | Hilversum

Noot van de uitgever Wij hebben alle moeite gedaan om rechthebbenden van copyright te achterhalen. Personen of instanties die aanspraak maken op bepaalde rechten, wordt vriendelijk ver- zocht contact op te nemen met de uitgever.

ISBN 978 90 469 0088 8 NUR 820

x

Voorwoord

Juridisch werk is werk waarin taal een centrale rol speelt. Of het nu gaat om het lezen en bestuderen van teksten en documenten, het argumenteren of overtuigen van anderen, het adviseren of notuleren in leesbare zinnen, bij deze activiteiten komt het altijd op woorden aan. In de juridische werkomge- ving is men dagelijks veel met taal bezig. Kortom, taal is het gereedschap van juridisch werk. In de juridische werkomgeving heeft men niet alleen te maken met de taal als communicatiemiddel, maar ook met de taal van het recht. De taal van het recht is een vaktaal. En zoals alle vaktalen heeft ook de taal van het recht specifieke kenmerken. Wat zijn nu die kenmerken? • Het recht heeft eigen begrippen . Termen als ‘rechtshandeling’, ‘formele wet’, ‘algemeen verbindend voorschrift’, ‘uitvoerbaar bij voorraad’ zijn voorbeel- den van technische termen die eigen zijn aan het vakgebied recht en een spe- cifieke betekenis hebben. Soms wordt een vakterm in de wet nader omschre- ven. Een voorbeeld. Het begrip ‘rechtshandeling’ is in art. 3:33 BW als volgt gede- finieerd: ‘Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard’. Maar dan zijn we er nog niet. De gegeven omschrijving leidt tot vragen, zoals: wat is een op rechtsgevolg gerichte wil en wanneer is er sprake van een wilsverklaring die zich open- baart? Bepaalde vaktermen zijn niet eens in de wet omschreven. Zo is nergens gede- finieerd wat onder een ‘formele wet’ dient te worden verstaan. • In het recht komen veel vage woorden en open normen voor. Voorbeelden hiervan zijn ‘het algemeen belang’, ‘de openbare orde’ of ‘goede zeden’, ‘een goed werknemer’ en ‘de redelijkheid en billijkheid’. Bij dit type woorden is het niet meteen duidelijk wat die precies inhouden. Wat is ‘het algemeen be- lang’ en ‘een goed werknemer’? Vage woorden of open normen bieden geen houvast, maar daar is vaak bewust voor gekozen. Het wordt aan de praktijk overgelaten om in concrete gevallen daar invulling aan te geven en rekening te houden met de omstandigheden van het geval. Dit is ook de reden dat de inhoud van open normen wisselt naar tijd en plaats. • Het recht gebruikt woorden die ook in de dagelijkse omgangstaal voorkomen. We denken die woorden te kennen, maar in het recht blijken die een andere lading te hebben. Twee voorbeelden.

Het woord ‘betalen’ wordt in de dagelijkse omgangstaal opgevat als ‘voldoe- ning van een geldsom’. In het recht betekent ‘betalen’: het voldoen aan een prestatie. De te leveren prestatie kan bijvoorbeeld het afleveren van een boek of paard zijn. Deze laatste handeling wordt juridisch als ‘betaling’ aange- merkt, hoewel het niet gaat om voldoening van een geldsom. Een ‘persoon’ in het recht is niet alleen een mens van vlees en bloed (natuur- lijke persoon), maar ook een rechtspersoon, bijvoorbeeld een besloten ven- nootschap (BV), een naamloze vennootschap (NV), een stichting, een vereni- ging, de Staat der Nederlanden, een gemeente of een provincie. • De juridische zinsconstructies wijken af van die in de gewone spreektaal. Het gebruik van lange zinnen met veel bijzinnen is geen uitzondering. In rechter- lijke uitspraken wordt vaak eerst een lange aanloop gegeven met veel overwe- gingen waarin een ellenlange uiteenzetting wordt gegeven van argumenten. Na lezing van die overwegingen komt aan het eind de beslissing, die vaak heel kort in een klein zinnetje wordt weergegeven met bijvoorbeeld: ‘het beroep is gegrond of ongegrond’ of ‘de aangevallen uitspraak wordt bevestigd of ver- nietigd’. • In het recht worden Latijnse en Franse woorden gebruikt. Hierbij valt te den- ken aan de begrippen: ‘contradictoir’, ‘dictum’, ‘considerans’, ‘actio Pauliana’, ‘anterieur’ en ‘posterieur’. Dit is begrijpelijk, omdat het Romeinse recht de basis van ons rechtssysteem is. Het gebruik van Franse woorden heeft te ma- ken met het feit dat onder de regeringsperiode van Lodewijk Napoleon zowel het privaatrecht (Code Civil) als het strafrecht (Code Pénal) werd vastgelegd. Voorts was Frans de voertaal aan het hof en in regeringskringen. Deze specifieke kenmerken van de taal van het recht maken dat juridische teksten moeilijk toegankelijk zijn voor studenten die een opleiding rechten volgen. Maar zij moeten om de vakken recht te kunnen volgen de taal van het recht kennen. Dit krijgen ze niet zo maar onder de knie, zo blijkt uit de praktijk. Een (juridisch) woordenboek of een lijst met verklaringen van juri- dische begrippen is vaak niet toereikend, omdat de context van die begrippen ontbreekt. Op zich is dit al voldoende aanleiding om een boek te schrijven over de taal van het recht. Maar er is nog een aanleiding: het recht is ook een cultuur met een eigen manier van lezen, denken, analyseren, argumenteren en handelen. Wil men zich dat eigen kunnen maken, dan moet men eerst de taal van het recht kennen. Die kennis is onmisbaar om later goed te kunnen werken in een juridische omgeving. In dit boek beperken we ons tot de taal van de wetgever en de rechter. Deze keus heeft een goede reden. Het opzoeken, lezen, toepassen en uitleggen van wetsartikelen en rechterlijke uitspraken behoren nu eenmaal tot de kernacti-

viteiten van de student rechten. Wat staat er nu precies, waarom is het wets- artikel of de uitspraak zo geformuleerd en wat betekent dat? Een andere activiteit die in een juridische omgeving verricht wordt, is het houden van een juridisch betoog . We denken hier aan het oplossen van een casus, het schrijven van adviezen, bezwaar-, beroep- of verweerschriften en het verdedigen van een standpunt tijdens een gesprek of op een zitting. Be- langrijk is dat het betoog goed geordend en logisch is en dat de inhoud in heldere bewoordingen uiteengezet en gepresenteerd wordt. Hieraan wordt aandacht besteed in het laatste hoofdstuk van dit boek.

x

Inhoud

1 Het systeem van het recht 11 Inleiding 11 1.1 Rechtsbronnen 12 1.2 Wetgeving, bestuur en rechtspraak 18 1.3 Privaatrecht en publiekrecht 20 1.4 Algemene begrippen van het recht 21 Opdrachten hoofdstuk 1 27 2 De taal van de wetgever 31 Inleiding 31 2.1 Wet en wetgever 32 2.2 De Grondwet 35 2.3 Ieder verbindende verdragsbepaling 36 2.4 Hiërarchie wetten 36 2.5 Structuur wet 38 2.6 Terminologie wet 44 2.7 Bekendmaking en inwerkingtreding wet 52 2.8 Overgangsrecht 56 Opdrachten hoofdstuk 2 58 3 De taal van de rechter 61 Inleiding 61 3.1 De beginselen van behoorlijke rechtspraak 61 3.2 De hiërarchie van de rechtspraak 64 3.3 Terminologie uitspraak 66 3.4 Argumentatie rechter 70 Opdrachten hoofdstuk 3 78 4 Lezen en analyseren jurisprudentie 81 Inleiding 81 4.1 Uitspraak burgerlijke rechter 82 4.2 Uitspraak strafrechter 110

4.3 Uitspraak bestuursrechter 117 4.4 Uitspraak in kort geding 127 Opdrachten hoofdstuk 4 133

5 Juridisch betoog 143 Inleiding 143 5.1 Juridisch argumenteren 143

5.2 Oplossen casus 147 5.3 Opbouw advies 150 5.4 Opbouw pleidooi 154

Opdrachten hoofdstuk 5 158 6 Lijst belangrijke begrippen 161 Register 171

11

1

Het systeem van het recht

Inleiding Het recht kunnen we omschrijven als een verzameling van regels voor het handelen van mensen in de samenleving, over hun rechten en plichten en de organisatie van de samenleving waarin zij leven. Die regels hebben drie doelen: 1 de belangen van individuen in hun verhouding met elkaar te ordenen en te beschermen; 2 de gemeenschap te beschermen tegen de belangen van het individu; 3 geschillen tussen partijen op vreedzame wijze te beslechten. Elke mens is nu eenmaal geneigd zijn eigen belangen voorop te stellen. Om dit in goede banen te leiden, is het noodzakelijk te regelen waar mensen zich aan moeten houden, welke rechten en plichten zij hebben als zij in een ver- houding tot elkaar staan. Bij een koopovereenkomst zijn twee partijen be- trokken, te weten de koper en de verkoper. Geregeld moet worden dat de ko- per recht heeft tot levering van de zaak en verplicht is de koopprijs te betalen; de verkoper heeft recht op de koopprijs en is verplicht de zaak te leveren. Met deze simpele regel worden de belangen van zowel de koper als de verkoper geordend en beschermd. Partijen weten dan waar zij aan toe zijn en wat zij van elkaar mogen verlangen als zij een koopovereenkomst aangaan. Ook de gemeenschap heeft belangen die beschermd moeten worden. Ver- keersregels zijn noodzakelijk om te voorkomen dat er chaos optreedt in het verkeer op de weg; de regel dat stelen verboden is en bestraft wordt, is nood- zakelijk om diefstal van andermans eigendommen te voorkomen. Niet alleen de gemeenschap, maar ook het individu zelf heeft er baat bij dat deze regels er zijn. De verkeersregels zorgen ervoor dat eenieder veilig kan deelnemen aan het verkeer op de weg, door het verbod van stelen wordt verzekerd dat niemand ongestraft inbreuk kan maken op andermans eigendommen. Tussen individuen onderling of de overheid en het individu kunnen geschil- len ontstaan. Die geschillen moeten uit de weg worden geruimd. Dat kan op verschillende manieren gebeuren. Bijvoorbeeld door partijen de vrijheid te geven hun geschil uit te vechten of door het lot te laten beslissen. In het eerste Deze doelen hangen nauw met elkaar samen. We lichten dit toe.

1 n Het systeem van het recht

12

geval zou de beslissing over het geschil worden bepaald door ‘de macht van de sterkste’ en in het tweede geval door ‘het toeval’ of ‘het geluk’. Onze samen- leving heeft gekozen voor een andere manier, namelijk door bij een geschil de beslissing in handen te leggen van een onafhankelijke derde. Deze derde is de rechter. Hij heeft tot taak de knoop door te hakken en een bindende uitspraak te doen. 1.1 Rechtsbronnen

Waar kunnen we het recht vinden? Het recht is te vinden in: a de wet b de jurisprudentie

c de gewoonte d het verdrag e de doctrine

We noemen dit de rechtsbronnen, bronnen waaruit recht voortkomt.

ad a: de wet De wet is een verzameling geschreven regels, regels die vastgelegd zijn. Het op schrift stellen van regels op een bepaald rechtsgebied door de wetgever heet codificatie . Er zijn vele wetten en vele wetgevers. Hierover meer in hoofd- stuk 2. Het op schrift stellen van regels dient de rechtszekerheid. Daardoor weten burgers waar zij aan toe zijn; zij kunnen nagaan en lezen wat hun rechten en plichten zijn. Het staat op papier. Een wetboek of een wet bevat geschreven regels. Het verschil tussen een wet- boek en een wet zit in de omvang van de behandelde materie. Een wetboek geeft een samenvattende regeling van een bepaald rechtsgebied (zie art. 107 lid 1 Grondwet). Het Nederlandse recht kent vijf wetboeken: het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Koophandel, het Wetboek van Burgerlijke Rechts- vordering, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering. Een wet bevat een afzonderlijke regeling van een kleiner onderdeel van het recht en is qua omvang kleiner dan een wetboek. Voorbeelden van wetten zijn de Faillissementswet, de Vreemdelingenwet 2000, de Algemene wet be- stuursrecht, de Wegenwet, de Woningwet, de Wet werk en bijstand en de Auteurswet. De Grondwet is de hoogste nationale wet voor de Nederlandse staat. Er zijn wetten waarvan het bestaan uitdrukkelijk door de Grondwet is voorgeschre- ven. Deze wetten worden organieke wetten genoemd.

§ 1.1 n Rechtsbronnen

13

naam organieke wet

artikel Grondwet

Art. 2 lid 1 Grondwet De wet regelt wie Nederlander is.

De Rijkswet op het Nederlanderschap

Art. 75 lid 1 Grondwet De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de Raad van State.

De Wet op de Raad van State

Art. 107 lid 2 Grondwet De wet stelt algemene regels van be- stuursrecht. Art. 116 lid 1 Grondwet De wet wijst de gerechten aan die beho- ren tot de rechterlijke macht. Art. 132 lid 1 Grondwet De wet regelt de inrichting van provincies en gemeenten, alsmede de samenstelling en bevoegdheid van hun besturen.

De Algemene wet bestuursrecht

De Wet op de rechterlijke organisatie

De Provinciewet en de Gemeentewet

ad b: de jurisprudentie Een wetsartikel is een geschreven regel afkomstig van een wetgever. Willen we een wetsartikel begrijpen en verstaan, dan moeten we de woorden van dat artikel lezen naar de betekenis die de wetgever daarin heeft gelegd. Dit wordt uitleggen of interpreteren genoemd (hierover meer in hoofdstuk 3.4). De woorden van de wetgever kunnen echter verschillende betekenissen heb- ben of onduidelijk zijn. In Nederland is er één instantie die een officiële status heeft en die met gezag een wetsartikel uitlegt of interpreteert. Die instantie is de rechterlijke macht. De uitleg die de rechter aan een wetsartikel geeft, heeft gezag, omdat hij de positie heeft om zijn uitleg aan anderen op te leggen. Dit komt tot uiting in het doen van een uitspraak die bindend is voor procespar- tijen en waarop anderen in vergelijkbare omstandigheden een beroep kunnen doen. Rechterlijke uitspraken vormen dus een bron van recht. Jurisprudentie is een verzameling rechterlijke uitspraken. We spreken van vaste jurisprudentie als meerdere rechterlijke uitspraken blijk geven van de- zelfde zienswijze. Een andere term voor vaste jurisprudentie is constante of gevestigde jurisprudentie .

1 n Het systeem van het recht

14

Een vrouw werd arbeidsongeschikt en ontving een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Zij kreeg van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) bericht dat haar inkomsten uit oppas- werkzaamheden in mindering zouden worden gebracht op haar uitkering. Zij was het daar niet mee eens en ging in beroep bij de rechtbank. De vrouw voerde aan dat haar oppaswerkzaamheden niet mochten worden gezien als op geld waardeerbare arbeid. De oppaswerkzaamheden hielden in dat twee kinderen twee maal per week voor korte tijd bij haar op bezoek kwamen. Hiervoor kon zij gezien de aard en omvang van deze vriendendienst geen vergoeding bedingen. Het bestreden besluit hield, aldus de vrouw, voor haar het risico van sociaal isolement in. Het UWV is er daarnaast ten onrechte aan voorbij gegaan dat zij volledig arbeidsongeschikt was en dat zij van het UWV sociale activiteitenmocht verrichten zonder dat hier een geldelijke ver- goeding tegenover stond. Zij had op grond van de WWB niet de arbeidsver- plichting opgelegd gekregen en had geen perspectief op betaalde arbeid. HetUWVvonddat de vrouwvoor haarwerkzaamhedeneen redelijke vergoe- ding kon bedingen en dat zij een vergoeding diende te vragen van € 4,50 per uur, die op haar uitkering in mindering zou worden gebracht. Voor de hoog- te van het uurbedrag is het UWV uitgegaan van informatie van het Nibud. De rechtbank stond voor de vraag of de oppaswerkzaamheden van de vrouw moeten worden gezien als vriendendienst dan wel als op geld waar- deerbare arbeid, en in het laatste geval, of zij hiervoor een vergoeding van € 4,50 per uur zou moeten bedingen, die op haar uitkering in min- dering moet worden gebracht. Voor het beantwoorden van deze vraag heeft de rechtbank de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Be- roep (de hoogste instantie in zaken over sociale zekerheid) aangehaald: ‘Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (bijvoor- beeld de uitspraak van 21 juni 2005, JWWB 2005, 330), kunnen oppaswerk- zaamheden zoals in geding in beginsel worden gezien als op geld waar- deerbare arbeid, indien de aard, de omvang, de duur en het terugkerend karakter ervan in aanmerking genomen, niet staande kan worden gehou- den dat het louter gaat om een sociale activiteit of om een vriendendienst.’ De rechtbank oordeelde dat in dit geval geen sprake is van op geld waar- deerbare arbeid. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de vrouw volledig arbeidsongeschikt is en dat zij slechts een aanvullende uitkering op grond van de WWB ontvangt, waarbij haar de arbeidsverplich- ting niet is opgelegd. Door het UWV wordt op zich niet bestreden dat er voor de vrouw in haar situatie geen enkel perspectief is op betaalde ar- beid.

§ 1.1 n Rechtsbronnen

15

Bij de oppaswerkzaamheden van de vrouw ging het louter en alleen om een vriendendienst. Gezien de omvang van die verrichtingen kon niet wor- den gezegd dat deze moeten worden aangemerkt als op geld waardeer- bare arbeid. Er bestond dus geen grond om de vrouw te verplichten voor de verrichtingen een bedrag van € 4,50 per uur in rekening te brengen, aldus de rechtbank.

Bron: Rechtbank ’s-Gravenhage 18 april 2007, LJN: BA3434.

ad c: de gewoonte Voordat het recht werd opgeschreven, bestond er gewoonterecht. Elke ge- meenschap heeft gewoonten of gebruiken. We denken hier aan de gewoonte om een presentje te sturen of mee te nemen ter gelegenheid van een verjaar- dag of de geboorte van een kind. Deze gewoonten zijn echter juridisch niet afdwingbaar. Wil een gewoonte juridisch bindend zijn, dan moet er sprake zijn van een herhaalde gedraging die bij de groep van personen bij wie de gedraging zich voordoet de overtuiging doet heersen dat die gedraging recht schept. Pas als aan deze voorwaarden is voldaan, spreken we van gewoonterecht. Soms verwijst de wet uitdrukkelijk naar de gewoonte. Een voorbeeld hiervan is art. 6:248 lid 1 BW. Dit artikel luidt als volgt: Een overeenkomst heeft niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien. Op grond van dit artikel kan de con- tractuele verhouding tussen partijen ook worden bepaald door de gewoonte. In artikel 5:42 lid 1 en 2 BW staat het volgende: 1. Het is niet geoorloofd binnen de in lid 2 bepaalde afstand van de grenslijn van eens anders erf bomen te hebben, tenzij de eigenaar daartoe toestem- ming heeft gegeven of dat erf een openbare weg of een openbaar water is. 2. De in lid 1 bedoelde afstand bedraagt voor bomen twee meter te reke- nen vanaf het midden van de voet van de boom en voor de heesters en heg- gen een halve meter, tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten. De gemeente Haelen heeft drie bomen binnen de twee meter grens van het erf van eisers geplant. Eisers vorderen verwijdering van de bomen, om- dat zij daar hinder van ondervinden, met name door blad- en zaadval van de bomen. Voor het niet in acht nemen van de twee meter grens doet de gemeente een beroep op de plaatselijke gewoonte. Volgens de gemeen- te is een andere wijze van planten onmogelijk. Door de geringe breedte van de straat waar eisers wonen zou het respecteren van de twee meter

1 n Het systeem van het recht

16

ad d: het verdrag Een verdrag is een geschreven overeenkomst tussen twee of meer staten. Slui- ten twee staten een verdrag met elkaar, dan spreken we van een bilateraal verdrag . Een verdrag dat door meer dan twee staten wordt gesloten, wordt een multilateraal verdrag genoemd. De staten zijn gebonden aan het verdrag dat zij met elkaar hebben gesloten als zij het verdrag bekrachtigen. Bekrachtigen wordt ook ratificeren genoemd; dit is het bevestigen dat een staat zich gebon- den acht aan het verdrag. De vraag rijst of het verdrag ook rechten en plichten schept voor de burgers van die staten. Dit is een kwestie over de verhouding tussen het nationale en internationale recht. Werkt het internationale recht door in het nationale rechtssysteem? Daarbij worden de begrippen ‘monisme’ en ‘dualisme’ gehan- teerd. Het monisme is het stelsel waarbij het internationale recht rechtstreeks doorwerkt in het nationale rechtssysteem. Burgers kunnen zich direct beroe- pen op bepalingen van internationaal recht. Bij dualisme is er geen sprake van rechtstreekse doorwerking van het internationale recht; voor die door- werking moet het internationale recht worden omgezet of getransformeerd in de nationale wetgeving. Nederland kent een gematigd monistisch stelsel. Dit is te vinden in art. 93 en 94 Grondwet. Een nationale wet mag alleen terzijde worden gesteld als die in strijd is met een ieder verbindende (rechtstreeks werkende) bepalingen van verdragen en besluiten van internationale organisaties. Zie hierover meer in hoofdstuk 2.3. grens de verkeersveiligheid in gevaar brengen. Het in stand houden van de wegbreedte en het respecteren van de twee meter grens zou er toe leiden dat de voortuinen van de aanliggende woningen te klein zouden worden. En het geheel achterwege laten van een groenvoorziening zou een onge- wenste mate van verstedelijking met zich meebrengen. Daarom heeft de gemeente in meer straten ervoor gekozen de bomen binnen de twee meter grens te planten. Deze planologische en relatief recente keuze van de gemeente is echter niet voldoende om een plaatselijke gewoonte aan te nemen. Bron: Rechtbank Roermond 29 november 2006, LJN: AZ3107. Op 15 oktober 1985 is te Straatsburg tot stand gekomen het Europees Handvest inzake lokale autonomie. Het Handvest is voor Nederland in wer- king getreden op 1 juli 1991. Artikel 9 lid 1 en 3 van het Handvest luiden als volgt: 1. De lokale autoriteiten hebben binnen het kader van het nationale econo- mische beleid, recht op voldoende eigen financiële middelen, waarover zij

§ 1.1 n Rechtsbronnen

17

ad e: de doctrine Het komt voor dat de rechter voor het doen van een uitspraak een beroep doet op de opvatting van rechtsgeleerden. We spreken van doctrine als de opvat- ting door meerdere rechtsgeleerden wordt gehuldigd. Die opvatting kan dus gezag hebben en recht scheppen. Een bedrijf ontwerpt, vervaardigt en drukt etiketten. Twee werknemers hebben na beëindiging van hun dienstverband met dat bedrijf een onder- neming, drukkerij in etiketten, gestart. Met de twee werknemers is geen vrijelijk kunnen beschikken bij de uitoefening van hun bevoegdheden. (...) 3. Ten minste een deel van de financiële middelen van de lokale autoritei- ten dient te worden verkregen uit lokale belastingen en heffingen waar- over zij, binnen de grenzen bij de wet gesteld, de bevoegdheid hebben de hoogte vast te stellen. Op 1 januari 2006 is de Gemeentewet en enkele belastingwetten (Belas- tingplan 2006) gewijzigd. Bij deze wetswijzigingen is het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) afgeschaft en de stijging van de OZB op bedrijfspanden en van het eigenarendeel op woningen ge- maximeerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de gemeenten Bun- nik, Doetichem, Sneek en Enschede vinden dat de afschaffing van het ge- bruikersdeel van de OZB in strijd is met artikel 9, derde lid, van het Hand- vest. Daardoor zal nog slechts 14% van de financiële middelen van de Ne- derlandse gemeenten worden verkregen uit lokale belastingen en heffin- gen en niet meer dan 8,8% uit lokale belastingen. Een redelijke uitleg van artikel 9 lid 3 van het Handvest houdt in dat een substantieel, significant deel van de eigen financiële middelen van gemeenten dient te bestaan uit heffingen en vooral lokale belastingen. Als gevolg van de wetswijzigingen wordt aan dit vereiste niet meer voldaan. Daarom dienen op grond van artikel 94 van de Grondwet de wettelijke voorschriften waarbij het gebrui- kersdeel van de OZB is afgeschaft, buiten toepassing te worden gelaten, ‘Artikel 9 lid 3 van het Handvest is geen een ieder verbindende verdrags- bepaling in de zin van art. 94 Grondwet, aangezien dit artikellid - ook in- dien de door de VNG c.s. bepleite uitleg wordt geaccepteerd - te algemeen is geformuleerd om zonder meer in de nationale rechtsorde als objectief recht te kunnen functioneren. Tot toetsing aan deze verdragsbepaling is derhalve slechts de wetgever bevoegd’. aldus de VNG en de vier gemeenten. De rechter is het daar niet mee eens: Bron: Rechtbank ’s-Gravenhage 18 april 2007, LJN: BA3438.

1 n Het systeem van het recht

18

1.2 Wetgeving, bestuur en rechtspraak De inrichting van onze staat is gebaseerd op de leer van de ‘trias politica’ van Montesquieu (1689 – 1755). Hij onderscheidde drie machten in een staat, te weten de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht. De wetgevende macht houdt zich bezig met wetgeving ; dit is het ma- ken van algemeen verbindende voorschriften; dit zijn naar buiten werkende algemene regels die voor eenieder gelden. Dit moet goed worden onderschei- den van een concreet voorschrift. Als een school tegen een student zegt dat hij zijn wettenbundels mee moet nemen naar de colleges Recht, is er sprake van een voorschrift dat alleen tot die student is gericht. Maar de school kan dat ‘Wil er sprake zijn van ongeoorloofde concurrentie dan moet dat voort- vloeien uit de specifieke omstandigheden van het geval die maken dat er sprake is van onrechtmatig handelen, hetzij doordat sprake is van notoir oneerlijk gedrag (zoals bijvoorbeeld misleiding of bedreiging) dat gepaard gaat met de concurrentie van de ex-werknemers, hetzij omdat door een optelsom van bijkomende omstandigheden (zie arrest Boogaard/Vesta, HR 9 december 1955, NJ 1956, 157) die concurrentie onzorgvuldig wordt. Wat deze laatste categorie van gevallen betreft geldt derhalve het lou- ter (actief) werven van klanten van de voormalige werkgever door een ex- werknemer niet als genoegzame grond voor onrechtmatigheid. Volgens de doctrine (de voorzieningenrechter verwijst in het bijzonder naar de disser- tatie van mr. F.B.J. Grapperhaus Werknemersconcurrentie, Monografieën Sociaal Recht 4, Kluwer, 1995, pag. 153-190) moet vanwege de in het arrest Boogaard/Vesta voorgeschreven criteria voor de vaststelling dat er sprake is van ongeoorloofde werknemersconcurrentie voldaan zijn aan verschei- dene vereisten: (1) het gebruik maken van kennis en gegevens omtrent klanten opgedaan bij de voormalige werkgever, waardoor (2) stelselmatig en substantieel (3) duurzaam debiet van de voormalige werkgever wordt afgebroken. De voorzieningenrechter houdt deze analyse voor juist’. Bron: Rechtbank Arnhem 25 februari 2004, LJN: AP1238. concurrentiebeding als bedoeld in art. 7:653 BW overeengekomen. Het bedrijf stelt dat de twee werknemers materialen van het bedrijf hebben ontvreemd en verduisterd, zoals promotiematerialen, auteursrechtelijk be- schermde tekeningen en modellen, en software met haar klantenbestanden en –gegevens. Dit is volgens het bedrijf een ongeoorloofde concurrentie van de twee werknemers. De rechter denkt er anders over en beroept zich op de doctrine, in het bijzonder een dissertatie (proefschrift) over werkne- mersconcurrentie:

Made with