Background Image
Table of Contents Table of Contents
Previous Page  46 / 58 Next Page
Basic version Information
Show Menu
Previous Page 46 / 58 Next Page
Page Background

46

Allround Verspaner

BEGELEIDERSINFORMATIE

De beoordelingsmonitor

Tijdens de opleiding houden de begeleiders de vorderingen van de competenties van de student bij in een

beoordelingsmonitor

. Een beoordelingsmonitor is een overzicht van producten en competenties waar de student

in de projecttaak op beoordeeld wordt.

De student krijgt een beoordeling voor:

Zijn prestaties

: met welk resultaat heeft hij de projecttaak uitgevoerd? Hoe moeilijk was de taak? Voldoen

de producten aan de gestelde eisen? In welke werksituatie heeft hij de opdrachten van de projecttaak

uitgevoerd?

Zijn gedrag

: Welk gedrag heeft hij getoond tijdens de uitvoering van zijn projecttaak? Hoe was zijn

beroepshouding?

De

beroepshouding/gedrag

staat aangegeven met de ontwikkelscore

DAG

.

Een ontwikkelscore wil zeggen dat de student bij de beoordeling laat zien dat hij in ontwikkeling is. Hij hoeft nog

niet aan alle vereiste normen te voldoen, maar komt wel een heel eind in die richting.

De ontwikkelscore staat aangegeven met:

D

Deels/niet aangetoond competent gedrag

De student scoort lager dan de eisen van de prestatie-indicatoren.

De student is niet voldoende actief.

De student zet te weinig kennis en vaardigheden in.

A

Aangetoond competent gedrag

De student scoort volgens de eisen van de prestatie-indicatoren.

De student is actief.

De student zet de kennis en vaardigheden in die nodig zijn.

G

Goed aangetoond competent gedrag

De student scoort hoger dan de eisen van de prestatie-indicatoren.

De student is proactief.

De student zet meer kennis en vaardigheden in dan gemiddeld.

A-B-C-D: Opdracht en werksituatie worden beide beoordeeld

De student kan de

projecttaken

in opklimmende moeilijkheid uitvoeren.

In de beoordelingsmonitor en competentiescoretabel staat de opklimmende moeilijkheid aangegeven met:

A – B – C – D

.

De begeleider beoordeelt de moeilijkheid van de opdracht die de student in een bepaalde werksituatie uitvoert.

In overleg met de student geeft u aan of hij aan een A, B, C of D opdracht gaat werken. Het is duidelijk dat de

student in het begin nog niet alles beheerst of zelfstandig kan uitvoeren. Halverwege de opleiding moet hij wel B

en C opdrachten kunnen uitvoeren. Aan het einde van de opleiding valt te verwachten dat hij D opdrachten kan

uitvoeren.