BEROEPSTAAK
BMBE 1
36
Afbeelding 15:
OEFENING BUITENHOEKLASSEN
De lasnaadvormen die je tot nu toe gemaakt hebt, waren allemaal
redelijk goed te overzien tijdens het lasproces. Vooral bij een
(binnen)hoeklas kan wat de richting betreft weinig fout gaan. Bij een
buitenhoeklas zijn sommige zaken wat lastiger te overzien.
1
Voorbereiding oefening
1 Hoe ziet de lasaanduiding van een buitenhoeklas er uit? Maak
er een tekening van.
2 Een binnenhoeklas mag een beetje bol zijn. Een buitenhoeklas
moet bol zijn. Hoe groot moet de bolheid van een buitenhoeklas
zijn?
3 Bij een buitenhoeklas moet de doorlassing goed zijn. Wat wordt
daarmee bedoeld?
4 Om een goede doorlassing te krijgen moet het materiaal
worden gehecht met de juiste vooropening. Waar leggen we
dan bij voorkeur de hechtlassen?
5 Wat gebeurt er als je te weinig of te zwakke hechtlassen legt?
6 Waarom moet je bij het lassen van een buitenhoeklas een
zwaaiende beweging maken met het laspistool?
7 Soms worden buitenhoeklassen in meerdere lagen gelegd. Zet
in een schema voor een las in drie lagen welke elektrodesoort
voor elke laag gebruikt wordt en met welke stroomsterkte je dit
zou gaan doen.
8 Op een elektrodepak staat een codering volgens NEN-ISO 2560.
Geef een verklaring van de aanduiding: E 51 3 RR 32.
9 Wat wordt bedoeld met de term ‘overbloezing’?
10 Waarom is het gevaarlijk als je in een natte omgeving staat te
lassen?
11 Welke nabewerking moet je doen als je klaar bent met het
leggen van de lassen?
12 Hoe groot mag het koolstofpercentage in staal zijn om nog
zonder speciale maatregelen te kunnen lassen?
13 Elektrodenmet een rutiel bekleding zijn er in twee uitvoeringen.
Welke zijn dat?
14 Noem enkele laseigenschappen van rutielelektroden
15 Noem enkele eigenschappen van elektroden met een basische
bekleding.
16 Hoe komt het dat een werkstuk nadat het gelast is, krom of
scheef is geworden?
17 Hoe zou je dit krom of scheef worden kunnen voorkomen?