

25
STAP 3 VOORBEREIDEN
14 Welke overeenkomsten hebben de drie machines?
15 Wat vind jij het grootste (belangrijkste) verschil tussen de drie
machines?
16 Stel dat je zelf een draaimachine zou moeten kopen. Wat zou jij
dan belangrijk vinden aan die machine? Noem vijf items.
Bij het verspanen op de freesmachines worden verschillende
soorten snijgereedschappen gebruikt. Deze snijgereedschappen
worden in gereedschaphouders geplaatst.
In de volgende opdrachten ga je ontdekken welke
gereedschaphouder bij een mantelkopfrees en bij een meersnijder
(vingerfrees) hoort en hoe deze gemonteerd moeten worden.
17 Schrijf op wat je tegenkomt bij het plaatsen van de frezen in de
machine.
18 Maak foto’s van de frees, de freeshouder en de sleutels die je
gebruikt hebt bij het verwisselen van de frees. Benoem de
verschillende onderdelen.
19 Beschrijf hoe je de frezen monteert en waar je op moet letten.
20 Maak foto’s of een schets van de verschillende
machineklemmen die in de werkplaats aanwezig zijn. Vermeld
de naam van deze klemmen.
21 Hoe wordt een machineklem op het bed van de freesbank
bevestigd?
22 Hoe richt je deze klem uit?
23 Hoe wordt het werkstuk 000-009 gespannen in de
machineklem? Laat dit zienmet een foto of schets. (Je kunt ook
een werkstuktekening nemen van een werkstuk dat bij jouw
bedrijf gemaakt wordt.)
24 Verduidelijk met een schets de begrippen snedediepte en
snedebreedte.
Er zijn 3 oefeningen voor het frezen met een nauwkeurigheid van
± 0,2 mm. Je vindt ze op de tekeningen: 000-009 t/m 000-011.
Je kunt ook aan de praktijkopleider tekeningen vragen van
werkstukken die jij moet frezen. Als er geen werkstukken
voorhanden zijn, maak dan gebruik van boven genoemde
tekeningen.
Voer de onderstaande activiteiten uit voordat je de producten gaat
maken.
25 Bekijk de tekeningen.
26 Schrijf in het kort op hoe je het product gaat maken. Doe dit
voor elke tekening.
27 Schrijf op met welke gereedschappen je dit gaat doen.
28 Vraag instructie aan je praktijkopleider als je niet weet hoe je
dit aan moet pakken.