21
Als een werkstuk gemaakt is, maar ook tijdens het produceren,
moet er gemeten worden of het gemaakte werk aan de maten van
de tekening voldoet.
Een maat kan alleen maar goed of fout zijn, bijna goed bestaat niet.
Bij het meten maak je gebruik van meetgereedschappen. Goed
meten is heel belangrijk als je een werkstuk moet maken. Daar heb
je verschillende meetgereedschappen voor.
12 Er zijn meetgereedschappen en gereedschappen waarmee je
kunt keuren. Schrijf op wat de verschillen zijn en geef hiervan
enkele voorbeelden.
13 Wat is het verschil tussen een maatlat/rolmaat en een
schuifmaat? Denk daarbij vooral aan de afleesnauwkeurigheid.
14 Wat is het verschil tussen een blokhoekhaak, een verstekhaak
en een gradenboog?
15 Waar gebruik je een hoogteschuifmaat voor?
16 Wanneer gebruik je een maatlat/rolmaat en wanneer een
schuifmaat?
17 Waarom is het belangrijk dat je meetgereedschappen altijd
apart houdt van de rest van de gereedschappen?
18 Wat moet je doen als je meetgereedschappen hebt gebruikt?
19 Wat moet je doen als je een onderdeel van een werkstuk hebt
gemeten en het voldoet niet aan de juiste maat?
20 Bekijk een (digitale) schuifmaat. Welke onderdelen zitten aan
deze schuifmaat?
21 Je kunt met de verschillende onderdelen van deze schuifmaat
verschillende metingen uitvoeren. Geef hiervan een aantal
voorbeelden m.b.v. schetsen of foto’s.
22 Hoe controleer je een schuifmaat of deze nog goed meet?
Er is één oefening zagen. Je vindt deze op de tekening 103645-01.
Je kunt ook aan de praktijkopleider een tekening vragen van een
werkstuk dat jij moet zagen. Als er geen werkstuk voorhanden is,
kan er gebruik gemaakt worden van de tekening 103645-01.
Bekijk de tekening van de oefening die je gaat maken.
Voer onderstaande activiteiten uit voordat je met de oefening begint.
23 Schrijf in het kort op hoe je de onderdelen gaat maken.
24 Noteer welke hulpstukken en gereedschappen je nodig hebt.
25 Maak een materiaal- / zaaglijst aan de hand van de tekening
van de oefening.