Herman Veenker, Henderien Steenbeek, Marijn van Dijk en Paul van Geert - Talentgerichte ontwikkeling op de basisschool

6 De taak en de leeromgeving

De structuur van de context uit het voorbeeld kan als volgt worden geschetst: ā ā Het materiaal bestaat uit twee glazen die gevuld zijn met een verschillende inhoud (water en water plus slaolie), twee aardappelen en een mesje om de aardappelen mee te snijden. ā ā De taak is het doen van een voorspelling en het geven van een verklaring om- trent het drijven of zinken van de aardappelen. Met het mesje kan de vorm van de aardappel worden aangepast. ā ā De leerkracht voert het gesprek vanuit één wederkerende vraag, namelijk of het (gemanipuleerde) voorwerp drijft of zinkt waarbij beide glazen met elkaar worden vergeleken. Opmerkelijk in het gedrag van de leerkracht is dat ze, zoals in de geprotocolleerde conditie van Meindertsma, vasthoudt aan een en dezelfde vraag, namelijk: blijft iets drijven of zinken? Ze creëert hiermee een sociaal cognitief conflict, dat wil zeggen dat de leerlingen onderling verschillende verklaringen en voorspellingen geven die met elkaar in strijd zijn. De leerlingen proberen nu samen dit cognitieve conflict op te lossen. 33 Leerkracht: ‘O, jij denkt dat ik de aardappel niet goed gelijk heb gemaakt. Daar kun je weleens gelijk inhebben. En dus leg ik ze even naast elkaar (snijdt ze bij). Zijn ze nu wel gelijk?’ 34 Leerlingen: (volmondig)‘Ja!’ 35 Leerkracht: ‘Allard, kom dan maar even. Gooi deze maar hier opnieuw in, (leer- lingen: En ik mag ook) en die andere doe je daarin.’ 36 Verbazing.‘Nah!’ 37 Leerkracht:‘Nu mogen jullie nog even gaan zitten.’ Bron: Juf Miranda en de leerlingen van Westerwijs 20 Leerkracht:‘Jij denkt dat die gaat drijven hier?’ 21 Leerlingen:‘Mag ik dat even doen?’ 22 (Leerkracht fluistert en geeft iets aan jongetje (rood truitjemet nr. 95 op de rug.) 23 Jongetje doet voorwerp in tweede glas water, en stampt op de grond. 24 Verbazing (Hè?) 25 Leerkracht:‘Waarom gaat die hier zinken en hier drijven?Wat denk jij, Amy?’ 26 Amy:‘Omdat die onder water zit en die drijft.’ 27 Leerkracht:‘Maar hoe komt dat, denk jij?’ 28 Amy:‘Omdat er water in zit.’ 29 Leerkracht:‘Maar er zit toch allebei water in?’ 30 Amy:‘Ja.’ 31 Leerkracht: ‘Waarom gaat-ie dan hier zinken en (blijft nog even zitten). ‘Allard, waarom gaat die hier zinken en hier blijft die drijven?’ 32 Allard:‘Omdat die zwaarder is en die, die is niet zwaarder.’

170

Made with