Opdracht 1.1 Lezen van voetballen

Studiegids/ werkboek

Opdracht 1.1 Lezen van voetballen (toelichting) Tijdens een wedstrijd doen zich vele situaties voor. Het is best lastig voor een beginnende trainer om na een wedstrijd een duidelijk beeld te geven van wat er goed en minder goed ging bij het team en de spelers. Om dat op te sporen is een schema een belangrijk hulpmiddel.

In schema ziet voetballen er als volgt uit:

Spelbedoeling = Winnen

Aanvallen

Verdedigen

Opbouwen om kansen te creëren

Verstoren van de opbouw om het creëren van kansen te voorkomen

Scoren

Voorkomen van scoren

Voetbalhandelingen: Met bal

Zonder bal Spelinzicht Communicatie

De bedoeling van de wedstrijd is natuurlijk meer doelpunten maken dan de tegenpartij, of te wel winnen! In de wedstrijd heb je dan een team dat de bal heeft en een team dat de bal niet heeft. Het team met de bal zal moeten aanvallen om de bedoeling (doelpunten maken) te realiseren. Het andere team (de tegenpartij) tracht dit te voorkomen door te verdedigen. Tijdens het aanvallen moeten de spelers de handelingen die horen bij opbouwen en scoren zo goed mogelijk uitvoeren, bijvoorbeeld: aannemen, passen, vrijlopen etc. De spelers van het andere team doen het tegenovergestelde: verdedigen. Het gaat dan om de handelingen die plaatsvinden bij het verstoren van de opbouw en het voorkomen van het scoren, bijvoorbeeld: blokken van de bal, geven van dekking, druk zetten etc. Als het verdedigen en/of aanvallen niet het gewenste effect heeft (creëren van kansen en maken van doelpunten tegenover het voorkomen van het creëren van kansen en voorkomen van maken van doelpunten), moet je kijken waar dat aan ligt. Er zijn algemene uitgangspunten om het aanvallen en verdedigen te analyseren (of te wel 'lezen'):

Studiegids/ werkboek

Algemene uitgangspunten (zie ook de uitgangspunten voor de verschillende leeftijdsgroepen) Aanvallen Verdedigen

 vanuit de spelsituatie zelf een oplossing kiezen of gebruik maken van een medespeler  oog hebben voor (mede)spelers in de buurt van de bal  de speelruimte met elkaar zo groot mogelijk maken (lengte en breedte)  diep denken en indien mogelijk diep spelen (dieptespel gaat voor breedtespel)  breedtespel en terugspelen toepassen als voorbereiding voor dieptespel/ -pass  de bal behouden (als voorwaarde om diep te spelen en kansen te creëren)  goed verdeeld staan over het veld (veldbezetting – niet meer allemaal dicht bij elkaar)

 allemaal een bijdrage leveren aan het verdedigen om doelpunten te voorkomen  de ruimte met elkaar klein maken (lengte en breedte)  druk op de balbezittende speler krijgen/houden  kort dekken in de buurt van de bal

 zo lang mogelijk nuttig blijven  handelen binnen de spelregels

'Het lezen van een wedstrijd? Ik ben beter in voorlezen'

© Toon

Bij de jongste jeugd is het vaak al bekend wat spelers laten zien als zij een wedstrijd spelen. Bij de D-pupillen is er de overgang naar 11 tegen 11. Dat betekent: meer spelers en een groot veld. Bij de E zien we spelers steeds vaardiger met de bal worden. Bij de D-pupillen moeten de training er op gericht zijn om spelers allerlei voetbalsituaties aan te bieden waardoor de vaardigheid nog verder wordt ontwikkeld en kan worden toegepast op een 'echt - groot - veld'. Daarnaast wordt het besef ontwikkeld hoe ze het beste kunnen samenwerken in 11 tegen 11. Bij de F- en E-pupillentraining is het ontwikkelen van technische basisvaardigheden belangrijk, en dat is bij D-pupillen niet anders. Bij de F-pupillen ligt de nadruk op het doelgericht leren handelen met de bal. Bij de E-pupillen ligt de nadruk op het doelgericht samenspelen: het handelen met en zonder bal, de individuele keuzes en het onderling afstemmen. Bij de D-pupillen staat centraal dat dit alles steeds meer gebeurt vanuit een bepaalde basis-taak in het team. Dit zijn de doelstellingen van de verschillende leeftijdsgroepen. De spelers leren op deze manier steeds beter aanvallen en verdedigen. Het uitgangspunt hierbij is dat spelers willen winnen en jij wilt dat alle spelers met plezier beter leren voetballen.

Studiegids/ werkboek

De kenmerken van de spelers spelen altijd een rol bij de keuzes die je maakt als trainer. Daarom komen de specifieke kenmerken van D-pupillen ook terug bij de uitwerking van de verschillende opdrachten. Als je je verdiept in de leeftijdskenmerken en achtergronden van spelers kan je natuurlijk van alles gaan opzoeken en lezen. Daarnaast is het goed om eerst gewoon te gaan kijken bij jeugd van een bepaalde leeftijd. Kijken bij een wedstrijd en/of een training. Je kunt tijdens het kijken de volgende vragen stellen: Wat zie ik? Hoe voetballen deze spelers? Wat gaan deze spelers leren/ ontwikkelen? Welke specifieke kenmerken hebben deze spelers? Hoe beleven de spelers het voetballen? Hoe gaan ze met elkaar om? Etc. Daarbij kan de opdracht 'het lezen van een wedstrijd je helpen. Ook is het goed om vragen te stellen aan de spelers waarmee je werkt. Daarbij kan je denken aan vragen als: Waarom ben je gaan voetballen? Wat vind je het leukste aan voetballen? Zijn er ook dingen die je niet zo leuk vindt? Etc. Maar ook wat meer specifieke vragen na een training en/of wedstrijd: Waar hebben we nu eigenlijk op getraind? Wat stond centraal in de wedstrijd? Wat wilden we bereiken? Vind je dat het gelukt is? Waarom wel of niet? Wat vond je leuk en/of minder leuk aan de training/ wedstrijd? Etc. Als je naar spelers kijkt en de goede vragen stelt, krijg je veel informatie over de (kenmerken van) spelers. Dan moet je natuurlijk ook wel echt luisteren naar de antwoorden en niet het gesprek overnemen. Gebruik vervolgens de informatie om trainingen en dat wat je als trainer doet en zegt (nog) beter af te stemmen op de spelers.

Wat de coach ziet, wat de coach zegt, en wat de coach vraagt ……..

Studiegids/ werkboek

Opdracht 1.1 Lezen van voetballen (uitwerking)

Opdracht

Observeer een wedstrijd en tijdens de wedstrijd de trainer van een pupillenteam Je leert:  het lezen van een wedstrijd op basis van de structuur van voetballen  het onderscheid te maken tussen coachen met het gewenste resultaat en coachen zonder het gewenste resultaat  dat het coachen van spelers gericht moet zijn op dat wat je ziet  op welke wijze je kunt coachen (complimenten geven, vragen stellen, aanwijzingen geven) Stappen waarlangs de opdracht kan worden uitgevoerd:  Bestudeer ‘van wedstrijd naar training in 3 stappen’ (zie bijlage), tijdens deze opdracht staat stap 1: lezen van voetballen centraal  Lees op basis van aanvallen en verdedigen de eerste helft (wat zie je?)  Registreer wat je ziet: beschrijf de meest voorkomende situaties (algemene uitgangspunten en voetbalhandelingen) in het aanvallen en verdedigen  Observeer tijdens de tweede helft de trainer en schrijf de meest gemaakte coachopmerkingen op (verdeel dit in aanvallen, verdedigen en overige opmerkingen)  Bepaal of de coachopmerkingen ook gericht zijn op de meest voorkomende situaties die je in de eerste helft hebt geregistreerd  Beschrijf of de opmerkingen het gewenste effect hebben (is er gedragsverandering bij de spelers te zien?)  Scoor de goede coachopmerkingen (met het gewenste effect) met een + (plus) en de minder goede met een - (min)  Let ook op de manier waarop de coach de spelers probeert te beïnvloeden (hoe gaat de coach met zijn spelers om: geeft de coach veel complimenten?)  Trek conclusies: omschrijf de reden waarom je een coachopmerking/ het coachen goed of minder goed vindt  Opsomming van wat je hebt gezien (objectief) in het aanvallen en verdedigen in de eerste helft  Verdeel dit in algemene uitgangspunten (team) en voetbalhandelingen (individuen)  Opsomming en waardering van coachopmerkingen en het effect van deze opmerkingen (wat heeft het opgeleverd?)  Beschrijving van de manier waarop de coach de spelers beïnvloedt (hoe gaat de coach met de spelers om?)  Vertaling van wat je hebt gezien en gehoord naar je eigen handelen als trainer-coach (wat ga jij nu doen als je gaat coachen?) Tijdens een wedstrijd van een pupillenteam

Doel

Waar voer je de opdracht uit? Hoe voer je de opdracht uit?

Wat moet de opdracht opleveren?

Studiegids/ werkboek

Stel jezelf bij het lezen van een wedstrijd de volgende vragen: Aanvallen:  als een speler de bal heeft, maakt hij dan de juiste keuze als het gaat om dribbelen/passeren of overspelen?  als we de bal hebben lukt het dan om een vrijstaande medespeler aan te spelen?

Verdedigen:  als we verdedigen op de helft van de tegenpartij lukt het dan om te voorkomen dat ze een speler kunnen aanspelen op onze eigen helft?  als we op eigen helft verdedigen lukt het dan om te voorkomen dat de tegenpartij kansen krijgt?  als een speler in kansrijke positie de bal krijgt, lukt het dan om een doelpunt te voorkomen? als een speler van de tegenpartij de bal heeft, lukt het ons dan om de bal af te pakken?

 als we de bal hebben op eigen helft lukt het dan om een speler op de helft van de tegenpartij aan te spelen?  als we de bal op de helft van de tegenpartij hebben, lukt het dan om kansen te creëren?  als een speler in kansrijke positie de bal krijgt, lukt het hem dan om te scoren?

Bij het zoeken naar de antwoorden kijk je naar de alg. uitgangspunten bij verdedigen en aanvallen en de voetbalhandelingen die de spelers laten zien. Vervolgens kijken wat een coach doet/zegt.

Made with