István Bejczy - Een kennismaking met de middeleeuwse wereld

17

KERKVADERS , PAUSEN EN MONNIKEN

van de overkant van de Noordzee – naast Angelen, Saksen en Juten ook Friezen, Denen en Franken – konden zich er nu vestigen, te beginnen aan de oostkust. Geleidelijk verdreven zij de Brits-Kel tische bevolking, voor zover deze zich niet onderwierp, naar het westen. De strijd vormt de achtergrond voor de latere legende van koning Arthur, aanvoerder van de Britten tegen de Angelsaksen. De Britten wisten zich te handhaven in Wales, Cornwall en westelijk Schotland, waar zij verscheidene christelijke vorstendommen ves tigden. In het midden van de zesde eeuw week een grote groep Britten uit naar de westpunt van Gallië, die naar het moederland van de nieuwe bewoners Bretagne is gaan heten en waar nog altijd een Keltische taal gesproken wordt. Overigens moet men zich de verscheidene Germaanse stam men niet als hechte etnische en culturele eenheden voorstellen. De naam ‘volksverhuizing’ is in wezen misleidend. Het ging bij de invallende ‘volkeren’ dikwijls eerder om coalities van clans die zich voor de gelegenheid met de naam van een stam tooiden, of die door de Romeinen met een bestaande naam werden aangeduid. Zo zijn de Friezen uit vroegmiddeleeuwse bronnen waarschijnlijk geen nazaten van de Friezen die door de Romeinse geschiedschrijver Tacitus worden genoemd. Het gebied tussen Rijn en Eems is vol gens archeologen niet ononderbroken bewoond geweest. Maar omdat Tacitus en anderen de daar levende mensen ‘Friezen’ noem den, deden vroegmiddeleeuwse schrijvers dat ook. In zijn nadagen bracht het West-Romeinse rijk zijn grootste chris telijke denkers voort, die vanwege hun blijvende invloed *kerkva ders worden genoemd (beroemde Griekse vaders waren er al vanaf de tweede eeuw). Veelal in heftige debatten met andersdenkenden legden zij de katholieke leer vast, bijvoorbeeld ten aanzien van de goddelijke drie-eenheid en de genade, zaken waarover de Bijbel zich niet op ondubbelzinnige wijze uitlaat. Bovendien verbonden zij de klassieke literaire en filosofische erfenis met het geloof. De belangrijkste drie Latijnse vaders zijn Ambrosius (ca. 340-397), bisschop van Milaan; Hieronymus (345-420), onder meer samen steller van een nieuwe Latijnse bijbelvertaling die in de Middel eeuwen, zij het niet zonder tekstbederf, als ‘Vulgaat’ werd aanvaard; en Augustinus (354-430), bisschop van Hippo in Noord-Afrika, de meest invloedrijke van allen. Diens bekendste werken zijn de Confessiones ( Belijdenissen ), waarin hij verhaalt hoe hij van losbandige zondaar opklom tot dienaar van God, en De civitate Dei ( De stad Gods ). Dit laatste werk schreef hij naar aanleiding van de plundering van Rome door de Visigoten in 410. Augustinus legt uit dat het opko men en vergaan van aardse staten volstrekt onbetekenend is voor God en dus ook voor de christen. De enige geschiedenis die telt is Kerkvaders, pausen en monniken

Afbeelding 1.1: De oudste afzonderlijke

afbeelding van Augustinus (omstreeks 600) doet sterk denken aan auteursportretten uit de Oudheid. F RESCO IN S INT -J AN VAN L ATERANEN , R OME .

Made with FlippingBook - Share PDF online