CZW20120149
onvoldoende
Prestatie-indicatoren
voldoende goed
Competenties
Kwalificerend
- componenten
P Dit betekent dat:
K Vakdeskundigheid toepassen
• je een groep (groepje) leerlingen overziet • je daarnaast oog hebt voor de individuele leerlingen • je gemakkelijk onthoudt en vlot associeert tijdens het geven van uitleg en instructie zodat: • de leerlingen goed geïnstrueerd aan het werk kunnen en je het signaleert als leerlingen vastlopen. R Dit betekent dat: • je materialen en middelen kiest die je nodig hebt bij de voorbereiding van het handelingsplan • je kostenbewust en efficiënt te werk gaat
–– vakspecifieke mentale vermogens aanwenden
L Materialen en
middelen inzetten
–– materialen en middelen doelmatig gebruiken
zodat: • je de juiste middelen inzet en je geen materialen of middelen onnodig gebruikt.
T Instructies en
R Dit betekent dat: • je de voorbereiding uitvoert volgens de instructies van de leraar/leraren/het team • je dit doet op basis van de gemaakte afspraken en geldende procedures • je de veiligheidsregels hanteert en er op toeziet dat ook de leerlingen de veiligheidsregels toepassen
procedures opvolgen
–– instructies opvolgen –– werken conform
veiligheidsvoorschriften
zodat: • je de voorbereiding aanpakt zoals de leraar/leraren/het team dat wil of voorschrijft • de leerling verantwoord en veilig te werk gaat. Werkproces 1.4 Begeleidt de leerlingen/deelnemers bij de uitvoering van programmaonderdelen
T Dit betekent dat: • je leerlingen stimuleert om kritisch naar zichzelf te kijken • je leerlingen aanzet zelf naar mogelijke oplossingen te zoeken • je leerlingen motiveert hun best te doen • je leerlingen helpt hun doelen te bereiken en uitdagingen aan te gaan zodat: • je adequate ondersteuning biedt aan leerlingen bij hun leerproces en ontwikkeling. p Dit betekent dat: • je betrokkenheid toont bij de leervragen van leerlingen • je naar de leerlingen luistert door te spiegelen en door te vragen • je aandacht geeft aan de zorg die leerlingen uiten en de gewenste en mogelijke ondersteuning biedt
C Begeleiden
–– coachen –– motiveren –– anderen ontwikkelen
D Aandacht en begrip tonen
–– interesse tonen –– luisteren –– inleven in andermans gevoelens –– anderen steunen
zodat: • je een bijdrage levert aan de begeleiding van leerlingen bij de uitvoering van programmaonderdelen.
15
PROEVE 2
Made with FlippingBook