![Page Background](./../common/page-substrates/page0157.jpg)
F-pupillen
|
157
Coachen bij de training
Niet jij maar de speler beslist wat hij doet in een bepaalde situatie. In de
wedstrijd én op de training. Je zegt hem niet voor wat hij zou kunnen doen,
maar laat het hem zelf ontdekken. Je kunt hem wel helpen om de goede
keuze te maken. Je kunt hem ook uitdagen om na te denken over moge-
lijke oplossingen door het stellen van een vraag. Maar niet door te roepen
vanaf de zijlijn. Hij leert veel meer als hij al eerder door jou is voorbereid op
keuzes.
Hoe kun je dat het beste doen? Door tijdens oefenvormen regelmatig hard
op je fluitje te blazen, het spel te stoppen en te vertellen wat er fout ging?
Neem het gebruik van de fluit. Beperk dit tot het minimum. Kun je de groep
met de stem bereiken, doe dat dan. Bij toernooitjes op de training of een
groot oefencircuit – met veel rumoer bij het wisselen van tegenstander of
veld – komt een fluitje wel goed van pas. Laat het verder achterwege.
Leg een vorm alleen stil voor aandachtspunten die centraal staan. Dat kan
de specifieke doelstelling van de vorm zijn: het beter benutten van kansen
door het aannemen van de bal, de bal niet weg te schieten maar te
dribbelen en daarna te schieten. Maar ook een algemene wenk die altijd
geldt: als het kan richting het doel van de tegenpartij gaan. Spring niet van
de hak op de tak, begin niet over allerlei andere zaken. Concentreer je op
aandachtspunten die de spelers al kennen, bijvoorbeeld uit eerdere
trainingen of de wedstrijdbespreking van zaterdag.
Fortuna wormerveer oefent op ‘aansluiten’ en ‘terugkomen’ in een partijtje 4 tegen 4 met keepers.
40 M.
20 M.