19
Competenties
- componenten
Kwalificerend
Prestatie-indicatoren
PROEVE 3
voldoende
goed
onvoldoende
E Samenwerken en
overleggen
–– anderen raadplegen en
betrekken
–– afstemmen
P
Dit betekent dat:
• je, indien nodig, andere deskundigen raadpleegt in het kader
van de coördinatie van de zorgverlening
• je tijdig en regelmatigmet hen overlegt
zodat:
• de expertise van de betrokkenen optimaal wordt afgestemd
en ingezet.
Q Plannen en
organiseren
–– activiteiten plannen
–– tijd indelen
–– mensen enmiddelen
organiseren
P
Dit betekent dat:
• je in een logische volgorde de werkzaamheden voor de
zorgverlening plant en regelt
• je de benodigde capaciteit organiseert
• jematerialen, middelen en zo nodig apparatuur inzet
zodat:
• alle benodigde werkzaamheden binnen de beschikbare tijd en
mogelijkheden kunnen worden uitgevoerd.
Werkproces 1.9 Evalueert de zorgverlening
D Aandacht en begrip
tonen
–– luisteren
P
Dit betekent dat:
• je cliënten en andere betrokkenen vraagt naar hun
ervaringen, ideeën en gevoelens over de geboden zorg en
begeleiding
• je aandachtig luistert en zo nodig doorvraagt
zodat:
• je de verkregen informatie kunt inbrengen bij de evaluatie.
J Formuleren en
rapporteren
–– vlot en bondig formuleren
P
Dit betekent dat:
• je scherp, kernachtig en op een ongecompliceerdemanier je
bevindingen formuleert
zodat:
• de evaluatie (verslaglegging) voor alle betrokkenen
inzichtelijk en begrijpelijk is.
M Analyseren
–– informatie genereren uit
gegevens
–– conclusies trekken
–– oplossingen voor
problemen bedenken
T
Dit betekent dat:
• je uit de evaluatiegegevens de belangrijkste informatie haalt
met betrekking tot de resultaten van de zorgverlening en de
behaalde verpleegdoelen
• je logische conclusies trekt
• jemanieren vindt om problemen op te lossen
zodat:
• je het behandelplan zo nodig op een verantwoordemanier
bijstelt
• je de kwaliteit van de zorgverlening verbetert
• je de zorgverlening goed afrondt of afsluit.