56
|
E-pupillen De zaterdagwedstrijd
Begin altijd met een compliment aan iedereen. Maak dit meteen concreet door de
goede zaken als eerste te benoemen. ‘Goed gewerkt!’ is te algemeen. ‘Fel gestart’
is beter. Negeer de tussenstand, zeker als jullie achterstaan. Wees vooral opgewekt,
de wedstrijd kan nog kantelen. Wijs hen niet op wat er niet goed gaat.
‘Jullie moeten wel scoren!’
Dat snappen ze zelf ook. Hamer evenmin op fouten. Junioren kun je – constructief –
op een fout wijzen, maar benadruk je bij een E-pupil de fouten, dan heeft dat een
negatief effect op zijn zelfbeeld. Sommige spelers tast je zelfs in hun eer aan.
Fouten maken hoort bij het leerproces. Maak daar een deugd van. Hanteer absolute
standaarden – vergelijk kinderen niet met elkaar. Sla voetbalproblemen liever op
in je hoofd, en bedenk hoe je hier de volgende week op kunt trainen.
Maar met alleen loftuitingen kom je er ook niet. Zeker niet als de inzet of prestatie
daar geen aanleiding toe geeft. Dat werkt juist contraproductief. Kinderen voelen
haarfijn of je het meent.
Vraag ze liever wat ze er zelf van vinden.
‘Wat kan nog beter?’
Is de moed ze echter in de schoenen gezonken en komt er geen zinnig woord meer
uit? Geef ze ondersteuning en een aanwijzing hoe het anders kan. Houd het op enkele
genereuze complimenten en beperk het aantal tips voor de tweede helft. In divers
gebruik van woord én beeld.
‘Blijf je mannetjes kort dekken, houd de ruimtes klein, maak het de tegenstander zo
moeilijk mogelijk. Dan komen jullie kansen vanzelf.’
Bedenk: als je ze duidelijk kunt maken dat ze nooit verliezers zijn als zij zich maxi-
maal inspannen, dan geef je ze iets onbetaalbaars dat hen ook in de rest van hun
leven helpt. Coaches met deze aanpak zijn vaak succesvoller dan coaches die koste
wat het kost willen scoren.
Sluit af met een oppepper.
‘Wat er ook gebeurt, jullie zijn mijn toppers. Ik weet dat jullie het kunnen.’
Dat is alles. Als je aanvoelt dat één van je spelers erg onzeker is, loop met hem
even apart op naar het veld. Complimenteer hem voor zijn inzet waarmee hij zijn taak
uitvoert, ook al is het resultaat onvoldoende. Schoot hij de bal zes keer over? Zeg:
‘Goed vrij gelopen. Buig je lichaam wat meer over de bal.’




