44
a Je bepaalt onderwerp, doel en thema's van wat je gele-
zen of gehoord hebt of je bepaalt onderwerp, doel en
thema's van wat je wilt zeggen of schrijven.
• Waarover gaat het?
• Wat wordt er over dat onderwerp gezegd?
• Met welk doel?
b Daarna bepaal je het publiek.
• Voor wie is de tekst die je gelezen of gehoord
hebt?
• Wie wil jij bereiken met je boodschap?
• Welke functie, welke voorkennis, welk niveau,
welke interesses heeft de ontvanger?
• Wat betekent dit voor je taalgebruik, woordge-
bruik, informatie, etc.
c Op basis van de voorgaande twee stappen bepaal je wel-
ke informatie er dus in de boodschap komt.
d Dan kun je kijken op welke manier je de boodschap gaat
overbrengen.
• Welk medium (brief, mail, memo, telefoonge-
sprek, etc.) is het beste om dat te doen?
• Welke regels (conventies) heeft dat medium?
e In de regels (conventies) van het medium staat meestal
ook iets over de opbouw van de boodschap. Meestal is
er een inleiding, kern en slot.
• Wat zet je daar in?
• Hoe bouw je dat logisch op?
f Heb je dit allemaal goed overdacht, dan kan er nog ruis
optreden omdat je:
• Verkeerde woorden gebruikt
• Verkeerde zinnen maakt
• Een slechte uitspraak hebt.
Dat moet je zoveel mogelijk voorkomen.